17 juni 1943. De tweede – een Lancaster – en wederom bij Michiel Penninx te Boerdonk  (vervolg 1)                                                                                                                  

Zoals eerder al beschreven is bestond de bemanning uit zeven koppen; de normale bezetting van dit soort bommenwerper. Geen van hen overleefde deze crash – zij hadden geen schijn van kans om zich te redden uit het vliegtuig, dat direct na de beschieting door de Duitse nachtjager zijn neerwaartse gang inzette. Het moet niet onwaarschijnlijk worden geacht dat bij de aanval door de Duitse nachtjager aan boord van het toestel al slachtoffers onder de bemanning zijn gevallen.

Vijf bemanningsleden lagen tussen de wrakstukken; enkelen deels verminkt. Het stoffelijk overschot van het zesde lid werd vroeg in de morgen van 17 juni gevonden in Leek. Het lag in een weiland  van J. v.d. Bosch en de koeien stonden er in een kring omheen; voor passerenden en de boer, die de koeien kwam melken, een teken dat er iets aan de hand was. Het werd door de Duitsers nog dezelfde voormiddag gevoegd bij de vijf andere omgekomenen bij het wrak. Ook nu werden de lijken gekist door een Bergungstruppe en overgebracht naar de Algemene begraafplaats te Woensel. De Duitsers slaagden er niet in om hen allemaal te identificeren; dat lukte maar bij twee van hen. De zes werden pas op 21 juni begraven (de graven vak JJ, rij B. nrs. 99 t/m 104), tezamen met zeven vliegers van een eveneens op 17 juni te Boxtel neergestorte bommenwerper.

Het lijk van het zevende lid van de bemanning werd pas op maandagavond 28 juni gevonden in een akker met rogge tegenover de boerderij van Ties van Asseldonk, Coxdijk D.100. Het lag zo’n 25 meter van de weg af. Het was warm weer in die dagen en het stoffelijk overschot was uiteraard overgegaan tot ontbinding. Meerdere mensen hadden de hiermede gepaard gaande geur al wel opgemerkt maar er geen verklaring voor en er verder ook nog geen aandacht aan geschonken. Hendrik van Sinten van Coxdijk D.105, een echt natuurmens en veel vertoevend in het vrije veld, was het ook opgevallen, evenals zijn vader en zijn broer Willem. Hendrik kwam iedere dag twee keer langs de plek op weg naar en van zijn werk te Donk. Op maandagavond 28 juni te ca. 6 uur volgde hij tezamen met broer Willem het sterke reukspoor en binnen enkele minuten stootten zij op het lijk. Het was een vliegenier, constateerde Hendrik; hij lag op zijn rug met zijn ongeopende parachute onder zich en was blootsvoets; hij had zijn vliegerlaarzen verloren.  Bij het neerkomen had hij een klein gat (naar de vorm van zijn lichaam) in de zachte akkergrond geslagen.

Terwijl Willem bij het lijk bleef spoedde Hendrik zich naar de Duitse bewakingspost bij  J. Kerkhof aan de Boerdonksedijk om aldaar verslag van de vondst te doen; een Duitse Feldwebel ging mee terug om het gemelde te verifiëren. Het nieuws verspreidde zich pas de volgende morgen echt over Boerdonk en het lijk begon zo tegen de middag veel aandacht van inwoners te krijgen. Rond twaalf uur – net voor de school uit ging – raakte het ook bekend bij de hoogste klassen van de lagere school. Dit had tot gevolg dat zich onmiddellijk na het uitgaan van de school een grote schare leerlingen, waaronder de schrijver dezes, zich in hoog tempo naar het korenveld begaf; tien minuten over twaalf stond er een grote menigte kinderen rond de omgekomene in het inmiddels platgetrapte koren.

Bij velen in Boerdonk is er het beeld van de man nog steeds. Niet groot van stuk, gelegen met een been richting Coxdijk, het andere been gebogen onder hem, glanzend zwarte haren, zo vredig alsof  hij maar even was ingedut.  Je kreeg de neiging om hem erop te attenderen, ’dat het nu lang genoeg geduurd had, dat hij nu maar eens moest opstaan’. Maar ook waren er de sporen van de dood te zien, die al twaalf dagen eerder was ingetreden.  In de neusholte bv. bewogen zich al de tekenen  van ontbinding – de aasetende insecten hadden reeds hun werk gedaan. De vlieger droeg op zijn borst nog een klein fluitje, wellicht om daarmede signalen te kunnen geven; een jonge Boerdonkenaar sneed het koordje door en nam het fluitje mee.

Reeds in de namiddag werd het stoffelijk overschot door de Duitsers ter plekke gekist. Dit werk werd een van de Duitsers teveel, hij kon er kennelijk niet tegen. Het lijk was blijkbaar toch meer aangetast dan ogenschijnlijk leek. Hij verwijderde zich van de plek en stond in het korenveld over te geven.

De vlieger werd niet geïdentificeerd en kreeg te Woensel  als onbekende het graf EE.69. Op 2 juli werd hij aldaar begraven, tezamen met  37 vliegers van verschillende bommenwerpers, neergeschoten op 29 juni (o.a. Boekel, Aarle-Rixtel en Nuenen). Na de oorlog kon worden vastgesteld dat het de piloot betrof, F./Lt. C.W. Dunnet.

In de nacht van 17 juni stond Ties van Asseldonk met enkele anderen achter zijn huis, toen de bommenwerper neerstortte. Op zeker moment hoorden zij een suizend geluid en een plof. ‘s Morgens toen het licht was vond hij op de Coxdijk (zandweg met karrenspoor) een onderdeel van het vliegtuig. Hij bracht dat suizend geluid van de nacht in verband met dit neergevallen onderdeel, maar achteraf gezien heeft hij wellicht toch het neerkomen van de vlieger waargenomen.

Soortgelijk bericht

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *