Dat was voor de meeste mensen de eerste kennismaking met het ’luchtwapen’, welke in onze contreien eigenlijk zonder veel consternatie gepaard ging. Geen bombardementen, geen luchtgevechten en geen neergeschoten/neergestorte toestellen. Binnen enkele jaren veranderde dit beeld echter drastisch en kreeg het gevaar uit de lucht een andere gestalte. Toen kon men dan ook met recht gaan spreken van een luchtoorlog.
Heel veel mensen die de bezettingsjaren op jonge leeftijd dan wel als reeds volwassene hebben meegemaakt zijn de oorlog in de lucht hun leven lang blijven herinneren; in vele gevallen heeft het gevaar, de dreiging uit de lucht onuitwisbare indrukken achtergelaten. De luchtgevechten, de vanaf de grond zoekende schijnwerpers, de explosies, het aanzwellende en daarna weer wegebbende zware gebrom van de overvliegende bommenwerpers, die geheimzinnig aandoende armada’s hoog in de lucht met overdag (als meestal de Amerikanen vlogen) die lange witte condensstrepen, het brandend neerkomen van een groot vliegtuig, de wrakstukken en soms de aanblik van een omgekomen bemanningslid, niet zelden erg verminkt. En uiteraard door de toen jeugdigen onder ons in die tijd anders bekeken en ook ervaren dan door de meer van gevaar bewuste ouderen. Voor het overgrote deel van de mannelijke jeugd was het in ieder geval een zeer enerverende, spannende tijd; er gebeurde nog al eens wat.
Vooral vanaf het voorjaar 1942 kreeg de strijd via de lucht een andere omvang en schaalvergroting. Toen ging de RAF (Royal Air Force – de Britse Koninklijke Luchtmacht) het systeem van de ”bommenwerperstroom” hanteren; grootschalige bomaanvallen met meer dan duizend bommenwerpers tegelijk. De eerste vond plaats in de nacht van 30 op 31 mei 1942 en het doel was Keulen. Deze aanvalsmacht van 1046 vliegtuigen passeerde die nacht ook onze streek; er zouden nog vele van dergelijke grote aanvallen volgen, waarvan de heen- of de terugroutes echter niet altijd over Zuid-Nederland liepen. En telkenmale werden bommenwerpers neergeschoten.
Met ontzag volgde de bevolking het overvliegen – de lucht totaal gevuld met het geronk van de zware motoren; soms afgewisseld met het hogere en lichtere geluid van een Duitse nachtjager, op zoek naar een prooi. Niet zelden werd de komst van de bommenwerpers al aangekondigd door gedrag van dieren bv. honden. Waar mensen het geluid van de naderende vliegtuigen nog niet konden waarnemen had het scherpere gehoor van de hond hen al gesignaleerd.
De bevolking reageerde verschillend. In de beginperiode ging men niet slapen en wachtte men het voorbij-trekken van de machines af; of de hele familie kwam weer uit bed als de stroom laat in de avond of de vroege nacht kwam aanzetten. Je wist maar nooit… er kon van alles gebeuren.
Maar allengs werd het gewoon, te gewoon en ’s anderendaags was het trouwens weer werkdag. De meeste mensen reageerden er niet meer uitzonderlijk op; was men nog op als de vliegtuigen kwamen dan wachtte men het verloop af – was men al naar bed gegaan dan bleef men er. Tot er gevaar dreigde omdat er zich bv. een luchtgevecht ontwikkelde – dan was men er vlug uit.
Het was bovendien verboden om zich gedurende de avond en nacht buiten te bevinden, de werking van de z.g. avondklok (die Sperrzeit), die voorschreef dat men binnenshuis moest verblijven; uitzonderingen werden er alleen gemaakt voor enkele bijzondere functionarissen als artsen, politie, sommige leden luchtbeschermings-diensten.
Vele inwoners hadden overigens ook al een schuilgelegenheid aangelegd, een schuilkelder gebouwd. En daarbij trachtte men in het algemeen de voorschriften en aanwijzingen van de luchtbeschermingsdienst op te volgen. De taken en werkverdelingen van de Erpse, Boerdonkse en Keldonkse luchtbeschermingsdiensten zijn al eerder beschreven in de artikelen nrs. 59, 60 en 61 in januari en februari 1996.
Van alles kwam er uit de lucht vallen; niet alleen aangeschoten vliegtuigen of delen ervan, maar ook in nood afgeworpen bommen, lege extrabrandstoftanks, strooibiljetten en propagandablaadjes en de z.g. ”Window”, de smalle aluminium strookjes om de Duitse radar te storen (antiradarsneeuw), uitgeworpen door de geallieerde vliegtuigen en die soms met bossen tegelijk uit de lucht kwamen dwarrelen.. Vond men deze dingen dan was het voorschrift, dat men daarvan aangifte deed bij de plaatselijke politie en aldaar ook inleverde. In de meeste gevallen wenste men dit voorschrift niet te kennen en leverde men niets in.
boekje met toespraak Koningin
Voorbeelden van door vliegtuigen uitgeworpen strooibiljetten.
(een tijdje echte verzamelitems, welke eigenlijk ingeleverd moesten worden)