Al gauw nadat de oorlogsmachine Erp achter zich had gelaten en men van de eerste schrik was bekomen hernam het overgrote deel van het dagelijkse leven zijn normale gangetje.

Het Duitse leger was verder getrokken en slechts een enkele Duitse mili­tair hield zich nog in Erp op. O.a. voor het opha­len van achterge­laten militaire goederen, het opruimen van versperrin­gen ed.

Natuur­lijk was er nog grote ongerustheid bij een aantal fami­lies omtrent het lot van hun familieleden, die in militaire dienst waren; einde mei/begin juni kwam hieraan al een einde. Evenzo zaten meerdere mensen/gezinnen met de schade, die zij door de oor­logshan­delingen hadden opgelopen; vooral in Kel­donk, waar enkele boerderijen waren afgebrand en tijdelijke oplos­singen voor huisvesting van de getroffenen moesten worden gevonden. Het herstel van de schade werd voortvarend ter hand genomen.

De bruggen over de Aa en de Zuid-Willems­vaart waren vernield. Voor de oversteek van het riviertje en het kanaal werden nood­voorzieningen getroffen. Het waterpeil in het kanaal was gedurende een korte tijd erg laag, omdat op het lange traject tussen Den Bosch en Weert ook meerdere sluizen waren vernield.

De kranten verschenen al weer snel; de Helmondsche Courant “De Zuid-Willemsvaart” al op woensdag 15 mei en De Provinciale Noordbrabantsche Courant “Het Huisgezin” op vrijdag 17 mei.

De beide kranten hadden in Erp, Keldonk of Boerdonk abonnemen­ten lopen.

Op maandag 20 mei werd alweer met het geven van onderwijs begonnen; de scholen hadden geen schaden opgelopen en niets stond de hervat­ting van de lessen in de weg.

Einde mei verlangde de bezetter van elke gemeente al een opgave van aanwezige vrachtauto’s. De bedoeling was duide­lijk.

Er werd een oproep gedaan voor aangifte van ligplaatsen van kadavers van vee ed., omgekomen door de oorlogshandelingen.

Op 1 juni 1940 richtte de Commissaris van de Provincie (tot de inval van de Duitsers Commissaris van de Koningin) zich via de gemeentebesturen tot de bevolking. Verwijzende naar “het reglement betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog ter land” stelde hij, dat: “iedere ingezetene van het bezette gebied is verplicht de bevelen van de Nederlandse regering stipt op te volgen en de Nederlandse wetten te eerbiedigen”.

Iedereen moest zijn plichten nakomen met een oprechte houding van rust, orde en werk.

De bezetter vroeg einde mei aan de burgemeesters een opgave te doen van Belgen, Fransen, Britten en Polen, afkomstig uit de overeenkomstige legers en nu verblijvend in hun gemeente.

Het Departement van Defensie verzocht de burgemeesters op 15 juni de bekendmaking van een oproep inzake de opsporing van in de meidagen 1940 vermiste rijwielen.

Erp voldeed op 17 juni aan dat verzoek en verzocht zijn bur­gers aangifte te doen van:

1. in of door de oorlog vermiste rijwielen en

2. onder het beheer van burgers zijnde/geraakte rijwielen.

Er kwamen aangiften van vermissing binnen voor in totaal een dames- en achttien herenrijwielen van allerlei merken en velerlei uitvoeringen. Merken, die heden ten dage al lang verdwenen of niet meer c.q. minder bekend zijn als Geka, Victoria, War­rington, Serva, The Horse, Royal enz.

De melding heeft achteraf niet veel resultaat opgeleverd, want de meeste Erpenaren zagen hun vermiste karretje nooit meer terug.

Vijftien  eerlijke gemeentenaren meldden,  dat zij in het bezit waren gekomen van een rijwiel met een onbekende afkomst/eigenaar. Achtergela­ten door terugtrekkende Nederlandse troepen en zelfs door Duitse militairen. Vijftien herenfietsen werden er aangemeld, waarvan er vier korte tijd nadien door de Erpse politie in beslag werden genomen. Kennelijk had men hiervan inmiddels de eige­naren al opgespoord.

Tezamen met de fietsen, die al direct na de capitulatie door de gemeente waren verza­meld in o.a. het Lijnt en het Hool en opgeslagen in een magazijn bij Piet van Dijk in de Kerkstraat (zij bijdrage 51) werden de fietsen op last van de Duitse militaire autoriteiten op 11 en 12 september 1940 door de Nederlandsche Ophaaldienst opgehaald.

Ene Heer G. Bordewijk uit Rijswijk kreeg einde augustus 1940 zijn in Erp achtergebleven motorfiets terug, echter pas na een uitvoerige bewijsvoering van zijn eigendomsrechten.

Een bijzonder geval was de fiets, welke soldaat Harrie v.d. Horst uit Boerdonk op zijn lange terugweg naar huis meebracht uit Noord-Frankrijk. Hij had deze aldaar gekregen van een Duitse officier, toen hij daar met terugtrekkende Nederlandse soldaten terecht was gekomen. Harrie meldde op 12 juni ge­trouw het in beheer hebben van deze “vélo” voorzien van de prachtige merk­naam “Cyc­les Randoneur”. De burgemeester van Erp gaf hem schriftelijk goedkeuring het vervoermiddel te gebruiken echter met de aantekening: “totdat de rechtmatige eigenaar zich meldt”. In Boerdonk viel het fietsje geruime tijd op vanwege zijn van Nederlandse fietsen afwijkende uit­voering o.a. met derailleur, toen onbekend in onze contreien.

Harrie kon zich overigens – desgevraagd – niet herinneren of de rechtmatige eigenaar of iemand die daar op leek zich ooit in Boerdonk heeft gemeld voor het opeisen van zijn bezit.

                            De uit Noord-Franrijk door Harrie v.d. Horst “ingevoerde” Randoneur

                                               trok veel bekijks in Boerdonk

Soortgelijk bericht

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *