Na de inval van de Duitse legers, gevolgd door de capitulatie op 14 mei, raakte het alledaagse leven voor een korte tijd grotendeels ontwricht; grote onzekerheid was er ontstaan onder de bevolking. Velen hadden familieleden onder de wapenen, waar­van het lot onbekend was. Anderen hadden schaden aan eigen­dommen opgelopen, in enkele gevallen hun huis verloren. Ook had een groot aantal inwoners echter nog geen Duitser gezien. Gedurende de eerste tijd heerste er een gedrukte stemming en velen stelden zich de vraag: “Wat nu – hoe moet het nu ver­der”.

Maar al gauw trachtte het leven zijn normale gang te hervat­ten; het werk op boerderij of bedrijf riep immers.

Ook al heel gauw verschenen de eerste Duitse bekendmakingen en verordeningen. Daags na de capitulatie de eerste reeds.

In de volgende bijdragen zullen we kunnen lezen hoe een en ander  verliep en hoe men probeerde om te gaan met de bezetting en de daaraan verbonden beperkingen.

In bijdrage 34 hebben we kunnen lezen, dat tegen de avond van zaterdag 11 mei ’40 62 te Keldonk/Zijtaart krijgsgevangen genomen Nederlandse militairen werden afgemarcheerd naar Erp. Met uitzondering van hun commandant (Kapt. Klapwijk) werden zij daar onder bewaking ondergebracht in de toenmalige jon­gens­school aan de Schoolstraat. (naast het huis van de familie Ot­ten).

Zij kregen gelegenheid een kaart naar huis te zenden met een beknopte tekst omtrent hun krijgsgevangenschap. De familie Ot­ten probeerde al meteen na aankomst in Erp contacten met hen te leggenen en bracht informaties bijeen. Inwoners van Erp zorgden voor eten ed.  Zij bleven in de school tot in de avond van 2e. Pinkster­dag (13 mei), toen zij plotseling werden overgebracht naar Veghel (te voet) en door naar Uden (aldaar ondergebracht in de St. Petruskerk); op woensdagnamiddag 15 mei op transport gesteld naar krijgsgevangenenkamp in Duitsland. Oudere inwoners van Erp kunnen zich het tafereel van het vertrek nog wel herinne­ren.

Bij hun overhaaste vertrek/terugtocht van achter het kanaal te Keldonk (vanaf het pontveer te Boerdonk tot Zijtaart) hadden de Nederlandse militairen veel uitrustings­stuk­ken achtergela­ten. Wapens, munitie, etenswaren, persoonlijke uitrusting, communicatiemiddelen, fietsen enz.

Reeds gedurende de Pinksterdagen kreeg de burgemeester van Erp van de Duitse legerleiding opdracht om deze spullen te laten verzamelen en over te laten brengen naar depots. Vanaf dins­dag 14 mei kreeg hij hiervoor een Duitse vrachtwagen met chauffeur en een bewaker toegewezen. De gemeente moest voor mankracht in de vorm van enkele gemeentearbeiders zorgen.

Karel v.d. Laar en Driek Verbakel waren met de toegewezen Duitse militairen de gehele week na Pinksteren bezig met het verzame­len van de materialen. De fietsen werden ondergebracht in een loods bij kleermaker Piet van Dijk aan de Kerkstraat; de wapens, munitie en andere spullen moesten worden afgeleverd bij een depot te Uden, waarschijnlijk gelegen bij het vroegere missiehuis aldaar.

Ook de commandopost van de commandant vak Erp van de Peel-Raam­stelling bij de boerderij van Harrie van Dommelen op het Looieind en de versterkingen in het Goor en de Veluwe/Stink­hoek werden ontmanteld. Veel van de hierbij vrijkomende mate­rialen werden tijdelijk opgeslagen in het weiland achter het café van toen M. van Kessel aan de Hezelstraat;  een Erpse vracht­rijder werd ermee belast.

De betonnen putringen, welke als barricaden/versperringen hadden gediend op de wegen naar Boekel en Gemert, werden begin juni door Duit­sers en mensen van de Opbouwdienst met behulp van pneumati­sche hamers gesloopt.

In Keldonk ondervond met veel hinder vanwege de gesprongen bruggen over de Zuid-Willemsvaart. Bij sluis 5 konden voetgan­gers en fietsers gebruik maken van de sluisdeuren; de brug was kapot. Bij de overgang naar het Hool, waarvan de brug eveneens was gesprongen, had men een noodbrugje voor voetgangers en fietsers aange­legd. Karren en wagens moesten over Veghel omrijden om aan de andere kant van het kanaal te komen. Medio augustus werd het noodbrugje echter weggenomen om de scheep­vaart in het kanaal weer mogelijk te maken. Vanaf dat moment werd een klein roeibootje ingezet, bediend door brugwachter Toontje v.d. Kerkhof. Er was van de ene naar de andere oever een touw gespannen, waarlangs het bootje zich bewoog. Fietsers moes­ten echter gebruik blijven maken van de sluisdeuren. Men probeer­de ook wel eens met het bootje vee over te zetten, hetgeen niet altijd een succes werd. Er moest wel eens een kalf uit het water worden gehaald.

Ook in Erp had men last  van de gesprongen brug over de Aa. Lange tijd was alleen maar een gebrekkige voetgangersoversteek ter beschikking. Met paard en kar en de weinige auto’s reed men via Hackerom Keldonk naar Erp. Begin oktober 1940 was de hulpbrug gereed en kon al het verkeer hiervan gebruik maken. De hulpbrug was, in afwachting van de aanleg van een nieuwe brug, naast de restanten van de oude gelegd, komende vanaf Gemert aan de rechtse kant. In het kader van de harmonisatie van de Aa moest binnen enkele jaren toch een nieuwe brug worden gebouwd.

De prikkeldraadversperringen op de Aa-oever tussen Erp en Gemert werden ook al vlug weggehaald. Ook hiervoor werden mensen van de Opbouwdienst ingeschakeld, hier en daar ongewild en tegen de wens van de autoriteiten in gehol­pen door een enkele landbouwer, die meende de prikkeldraad als weilandafscheiding ed. te kunnen gebruiken.  Achteraf bleek deze prikkeldraad hiervoor echter niet geschikt. De draad was zwart geteerd en voorzien van langere stekels dan gebruikelijk voor gewone prikkeldraad en verraadde zich zelf bij gebruik voor andere doeleinden. In enkele gevallen heeft de Erpse politie moeten optreden om “aan de oorspronkelijke bestemming onttrok­ken” prikkeldraad terug te halen. Het werd door de Duitse instanties als in beslag genomen ‘oorlogsbuit’ beschouwd;  dus ervan afblijven!

Soortgelijk bericht

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *