Vrijdagnacht 21 juli 1944 – een Lancaster op de Roost te Keldonk (vervolg)
Meerdere inwoners van Keldonk bewaren nog steeds een sterke herinnering aan het gebeurde en kunnen zich nog details voor de geest halen. Sjef van Lith, zoon van molenaar Tinus van Lith aan de weg naar Erp, weet nog dat hij direct na het neerstorten van de bommenwerper naar het wrak is gegaan en er omheen heeft gelopen. Hij kan zich nog herinneren dat hij toen duidelijke fluitsignalen heeft gehoord en welke hij toen al heeft uitgelegd als zijnde afkomstig van overlevenden, blijkbaar om elkaar te seinen. Ook bemachtigde hij een eind van een vleugel of staartstuk. Hij plaatste het stuk aluminium in de tuin achter het huis en heeft het lange tijd bewaard. Verder wist hij een parachute in handen te krijgen, welke hij netjes opgevouwen had verstopt onder zijn bed. Saillant detail: toen in de volgende septemberdagen de Duitsers een tegenaanval op Veghel deden en ook in Keldonk ingekwartierd raakten, sliep een Duitsers op dit bed en de eronder verstopte parachute.
Sjef weet ook nog dat de jonge Duitse wachtposten voor hun verzet wel eens “schietoefeningen” hielden; zij plaatsten dan een leeg blikje op een weipaal en schoten dan daarop (met scherp). Hij attendeerde hen er eens op, dat dat gevaar voor de burgers kon opleveren. Zij accepteerden dat en zetten het blik hoger, zodat de kogel de lucht in vloog.
De Duitsers slaagden er niet in om het gehele wrak te bergen; een stuk met motor was terechtgekomen in het moerassige deel nabij de straatweg. Na de oorlog heeft dorpssmid Grard Vriens nog getracht dit diep in de zachte grond geslagen onderdeel te ruimen. Tevergeefs, alleen wat plaatmateriaal kon worden opgetakeld – de motor moet er nog steeds zitten.
De bemanning.
Opvallend was de samenstelling van de bemanning; vier Australiërs en drie Britten in een Nieuw-Zeelands squadron en allen onderofficier. Zoals eerder reeds beschreven kwamen vijf van hen om het leven. De lijken van de gesneuvelden werden, net zoals de andere al eerder te Erp-Boerdonk omgekomenen, door de Duitsers gekist en afgevoerd naar de begraafplaats te Woensel. De Duitsers waren erin geslaagd hen alle vijf te identificeren, zodat zij meteen onder naam konden worden begraven Dat gebeurde op 25 juli 1944, tezamen met elf andere vliegers (zes neergestort te Boxtel en vijf te Handel); zij kregen de graven vak KK. nrs. 111 t/m 115 en rusten thans nog in deze graven. Het waren:
Sgt. (Sergeant) Reginald Ernest BUZZA, 24 jaar, RAF. Boordwerktuigkundige, uit Hale, Cheshire, Engeland.
graf KK.112;
Warrant-Officer (Adjudant) Hugh Edward GILMOUR, 24 jaar, RAAF. Piloot, uit Southport, Queensland,
Australië. graf KK.113;
Flt/Sgt. (Sergeant-majoor) Samuel MILLS, 32 jaar, RAAF. Bommenrichter, uit Southport, Queensland,
Australië. graf KK.114;
Flt/Sgt. John Edward OSBORNE, 23 jaar. RAAF. Radiotelegrafist, uit Allenby Gardens, South Australia,
Australië. graf KK.111;
Sgt. John Leonard STEPHENSON, 18 jaar, RAF. Staartschutter, uit East Newton, Yorkshire, Engeland.
graf KK.115.
Alleen Sgt. Buzza was getrouwd.
De twee die per parachute landden waren:
Sgt. W.J.S. Ballard, rugkoepelschutter RAF en W/O. L.A. Woodward, navigator, RAAF.
De op 3 mei 1922 geboren Woodward landde op de Bulten achter de molen van van Lith, zwierf wat rond en kwam over het bruggetje op Hackerom aan de andere kant van de Aa. Via Antoon Delisse, Hannes Donkers en Piet Delisse geraakte hij bij de familie Otten te Erp en op de z..g. pilotenlijn; hier kreeg hij ook nog geneeskundige hulp van dokter Henrar. Hij verbleef bij de Ottens van 22 t/m 31 juli 1944 en ging via C. van Laanen te Dinther en daarna de familie A. van Mook te Schijndel verder de ontsnappinglijn op. Zijn parachute had hij verstopt, doch deze is later gevonden door Piet Delisse; de grote lap zijde vond een prachtige toepassing bij de vervaardiging van vele mooie jurkjes ed. In het boek “Pyama-House” van Dr. Frans Govers zijn de belevenissen van Woodward uitvoerig beschreven.
Ballard moet ook in dezelfde omgeving zijn geland en ook hij geraakte weg (via de ondergrondse van Veghel). Details van zijn belevenissen zijn niet bekend, maar wel staat vast dat ook hij op de ontsnappingslijn terecht kwam en ook vertoefde bij de familie van Mook te Schijndel.
De beide vliegers konden de terugreis naar Engeland niet afmaken; in Antwerpen werden zij alsnog door de Duitsers gevangen genomen; waarschijnlijk in augustus 1944. Zij verbleven nadien in het kamp voor krijgsgevangenen Stalag Luft VII in Bankau; Ballard onder nummer 692 en Woodward onder nummer 726
Ter afsluiting
De Duitse luchtverdediging ( nachtjagers en luchtafweer) eiste nogal wat slachtoffers onder de aanvallende bombardementsgroepen. Van de 158 vliegtuigen ingezet tegen Homberg-Meerbeek gingen er in totaal 21 verloren en het verlies van de 166 ingezet tegen Bottrop was negen toestellen. 24 Ervan kwamen in Nederland neer, waarvan weer vele in onze provincie.
Het nr. 75 squadron, waarbij de te Keldonk neergestorte bommenwerper was ingedeeld, verloor in totaal zeven van haar 25 aan deze aanval deelnemende toestellen. Een van hen kwam op nagenoeg dezelfde tijd neer te Veghel, langs de weg Uden-Veghel en gedeeltelijk op de boerderij van de familie A. Vissers; zes bemanningsleden sneuvelden daarbij en werden te Uden begraven. Twee andere toestellen stortten neer te Heythuizen en te Kessel a.d. Maas.
Onbekend is welke Duitse nachtvlieger verantwoordelijk was voor het neerhalen van de “Keldonkse” bommenwerper; in deze circuleren twee namen n.l. van Hauptmann Modrow en van Hauptmann Strüning, beiden van I./NJG.1 te Venlo.
Uit het neerstorten vloeiden ook weer schadevergoedingen voort; wat landbouwgewassen ed. waren verloren gegaan. B. Buuts C.65, H. Slits C.112 en Th. v.d. Acker C.116 konden de opgelopen schade declareren bij de gemeente Erp en ontvingen een vergoeding.
Een AVRO Lancaster Mk. III-bommenwerper van de R.A.F., zoals neergekomen te Keldonk.
De gele streepjes onder het cockpitraam geven het aantal operationele vluchten van dit toestel aan.