De “Erpse” postduiven
Tot de laatste jaren van de oorlog werden postduiven gebruikt als communicatiemiddel. Het is bv. weleens voorgekomen, dat door de geallieerden boven ons land neergelaten agenten postduiven bij zich hadden om daarmede berichten naar Engeland te laten over vliegen.
Ook het Nederlandse leger gebruikte postduiven. Op verschillende plaatsen in ons land – en meestal in de buurt van commandoposten – was een aantal postduiven geconcentreerd. Een militair en bij voorkeur een duivenmelker was dan met de verzorging ervan belast. Kwam het tot een inzet van de duiven dan werden ze meegenomen naar de frontlinie, aldaar van een te versturen bericht voorzien (d.m.v. een kokertje aan de poot), en losgelaten in de hoop, dat de duiven direct naar het hok bij de commandopost zouden terugkeren.
Zoals bekend uit eerdere bijdragen was in de mobilisatietijd in Erp het hoofdkwartier van de commandant vak Erp van de Peel-Raamstelling gevestigd; bij van Dommelen op het Looieind.
Onderdeel van deze post was ook een vlucht postduiven. Zij waren ondergebracht in een oud kippenhokje bij Gradje Goorts op Den Uil; het hok was aangepast voor het verblijf van de duiven. Zij werden verzorgd door de soldaat J. de Beule uit Hulst; deze dienstplichtige duivenmelker was ingekwartierd bij postbode Bertus van Dijk. De duiven zijn gedurende de mobilisatietijd echter niet ingezet geweest, ook niet tijdens oefeningen.
In de meidagen ’40 bij de inval van de Duitsers trokken de Nederlandse militairen terug en werden de duiven achtergelaten.
Op de hoek Den Uil/Brugstraat had Albert van Eenbergen zijn café en bakkerij; zoon Christ, ook lang aldaar gewoond hebbend, was in die tijd al een fervent duivensporter en had zijn duivenhok vlakbij het militaire hok.
Christ was toen de enige duivenmelker in Erp. Omdat er in Erp geen duivensportvereniging was, had hij zich al op zeer jeugdige leeftijd als lid gemeld bij een vereniging in Gemert. Hij was daar op 16-jarige leeftijd als het 13e lid ingeschreven.
Al gauw ontstond er een wederzijdse sportieve belangstelling tussen de twee duivenhouders. Tijdens verlof van de soldaat verzorgde Christ de militaire duiven nogal eens en omgekeerd sprong de militair de burger weer te hulp.
Enkele keren bij een oefening en tijdens de crisisdagen in november 1939 maakten de militairen gebruik van enkele duiven van Christ en lieten zij hun eigen duiven op het hok.
Na het wegtrekken van de Nederlandse troepen in de nacht van 11 mei bleven de duiven bij Goorts achter.
Aangezien Christ in die tijd als bakkersknecht in Deurne verbleef en door het oorlogsgebeuren niet kon terugkeren naar Erp kon hij even niets aan de verzorging van zijn en de militaire duiven doen.
Deze taak werd onder druk van de omstandigheden overgenomen door zijn vader Albert.
Pas na één week bezetting – op zaterdag 18 mei- kon Christ naar huis terug. Bij thuiskomst trof hem een grote teleurstelling; hij vond alle duiven gedood terug. Zij – zowel de militaire duiven als die van Christ –
waren een dag eerder omgebracht door de Duitsers; deze hadden de kadavertjes netjes op een rijtje naast elkaar op een zitbank vóór de kooi gelegd. Ze mochten nog “consumiert” worden was de achtergelaten boodschap.
Wat was het geval geweest? De Duitse militaire autoriteiten hadden al op 15 mei een voorschrift in de maak, waarin geregeld werd, dat alle postduiven gedood moesten worden. Onder invloed van protesten van de zijde van de bonden van postduivenhouders in Nederland werd dit voornemen omgezet in een “hokplicht”; de duiven mochten niet meer worden losgelaten, zelfs niet om wat rond te vliegen. Toen deze maatregel uiteindelijk doorkwam, was het leed in Erp al geschied. Een of andere lagere Duitse militaire “Führer” had al opdracht gegeven de duiven om te brengen, enigszins voorbarig bleek later.
Van clubvrienden in Gemert kreeg Christ een aantal nieuwe duiven; hij mocht er dan wel niet mee vliegen, maar toch …
In juli ’40 kwam er een nieuwe maatregel af. Duiven dienden op de hokken te blijven en van gestorven duiven diende men de ringpoot met ring in te leveren als bewijs, dat de duif was afgevoerd. Zo kwam men binnen afzienbare tijd toch van de duiven af.
In Erp ging men echter wéér een stapje verder. Wat de reden daarvan was is niet meer te achterhalen – wellicht een misverstand of verkeerde interpretatie van de voorschriften.
Terwijl Christ weer in Deurne verbleef werd zijn nieuwe duivenstapel opnieuw omgebracht; ditmaal door Gemeenteveldwachter Jong en tegen de voorschriften in.
Daarbij werd ook zijn hok “verzegeld” door middel van ijzerdraad voor deuren en ramen; nagenoeg de gehele oorlogsperiode door kwam veldwachter Jong iedere maand de situatie controleren. Het hok mocht ook geen andere bestemming krijgen; het plan van Christ om er dan maar konijnen in te gaan houden vond eveneens geen genade en ging dus niet door. Dat Christ sportief betrokken was geweest bij de verzorging van de duiven van het Nederlandse leger heeft wellicht een rol gespeeld bij de opstelling van de autoriteiten.
Over militaire postduiven
In de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bleef er van de Nederlandse militaire postduivendienst niet veel over. Veel militairen geloofden eigenlijk niet in dit ouderwetse communicatiemiddel, ondanks de spectaculaire resultaten in de oorlog. In 1932 werd de dienst formeel opgeheven; er bleef één militair duivenhok over in Utrecht met twaalf postduiven. Daar werden demonstraties verzorgd en nog wat verzorgers opgeleid. Hoofdkwartier en divisies moesten nog wel een aantal duivenverzorgers hebben maar bij de mobilisatie in 1939 bleek dat die meestal niet meer beschikbaar waren. De Commandant van het Veldleger schrok daarvan en drong in januari 1940 aan op een flinke reorganisatie en uitbreiding van de postduivendienst. Hij wou een groot aantal hokken plaatsen op diverse strategische posities. De plannen en tekeningen lagen klaar op het moment dat ons land door de Duitsers werd aangevallen. Niets van terechtgekomen dus…(behalve dan op kleine schaal in Erp)
Berichtenkokertje aan poot van een postduif