De oorlogsschade  2

De sleepboot “Greta”.

Reeds eerder werd geschreven over deze sleepboot, die in de meidagen van 1940 slachtoffer werd van de oorlogshande­lin­gen. Op zaterdagmiddag 11 mei lag de sleper, tezamen met nog vijf schepen, afgemeerd aan de west­zijde van de Zuid-Willemsvaart zo’n tweehonderd meter voorbij de brug naar het Hool. Eigenaar K. Hozeman uit Rotterdam had daartoe in de voormiddag al op­dracht gekregen van de commandant van de Neder­landse verdedi­ging achter het kanaal. De Duitse troepen waren in aantocht en daarom mocht hij – en kon hij eigenlijk ook – niet verder door­va­ren. Alle bruggen over het kanaal waren die morgen al ge­spron­gen.

Omtrent het voorgevallene rapporteerde de Gemeente Erp het volgende aan het Regeringscommissariaat voor den Wederopbouw te Den Haag:

 “Door de Hollandsche militairen was de brug over de Zuid-Willemsvaart onder deze gemeente vernield. Bij de doortocht der Duitschers werd genoemden schipper, die daar juist pas­seerde, gelast door de Duitsche militaire autoriteiten zijn sleepboot tusschen de twee brughoofden te leggen. Vervol­gens  werden over den sleepboot ijzeren balken gelegd en daarover heen getrokken, tengevolge waarvan de sleepboot is gezonken.   Tot 3 juni heeft deze onder water gezeten en daardoor veel schade geleden, welke is geschat op f. 1140,83, terwijl de schade toegebracht aan meubels is geraamd op f. 791,09.”

Na het lichten van het bootje bleek het echter niet meer drij­vend te houden; het zonk weer snel, waarna het opnieuw boven water werd gehesen en provisorisch gerepareerd, zodanig, dat het kon opstomen naar een reparatieplaats. Het voor die tijd toch wel aanzienlijke schadebedrag werd vergoed.

De veerpont te Boerdonk.

De aanlegplaats van deze veerpont was gelegen aan de Zuid-Wil­lemsvaart recht tegenover de weg naar Boerdonk, schuin tegen­over het huidige café/restaurant “Het Veerhuis”. In de kanaal­dijk was een verlaging aangebracht, zodat men gemakkelijk vanaf de kanaaldijk de pont kon bereiken – de aanlegsteiger.  Zij werd gebruikt voor het overzetten van personen, vee en kleinere rij- en voertuigen.

De pontrechten dateerden van 1823 uit een overeenkomst tussen de Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat enerzijds en de Gemeente Erp anderzijds; hierin werd geregeld “het leggen en onderhouden van een pont aan de (toen pas aangeleg­de) Zuid-Willems­vaart onder Boerdonk ter hoogte van den weg van Erp naar Zon en Breugel en vervolgens naar Eindhoven”

Op kosten van Rijkswaterstaat werd “gelegd een pont met een lengte van 9 ellen en een breedte van 3 ellen, en voorzien van 2 ophaalkleppen”.

De Gemeente Erp “zou stellen en beloonen ene geschikte veerman”. De pont werd officieel overgedragen op       30-10-1827 en de eerste veerman was ene Antonius van Hemert.

In 1827 bouwde de gemeente ook de pontwachterwoning, welke in 1915 werd vergroot.

Maar met dit alles werd in mei 1940 geen rekening gehouden. De veerdiensten werden in die tijd onderhouden door Pietje Beek­mans, die ook het veerhuis/cafe D.61 bewoonde en ex­ploi­teerde, tezamen met zijn vrouw Lamberdina Teunis. Beiden hadden toen de leeftijd van 44 jaren.

In de morgen en voormiddag van zaterdag 11 mei moest Pietje nog een groot aantal Nederlandse militairen met hun materiaal overzetten; zij kwamen hoofdzakelijk uit de Peel-Raamstelling en richtten aan de overzijde van het kanaal een nieuwe verde­digingsstel­ling in. Na hun overtocht moest de pont tot zinken worden gebracht om te voorkomen, dat zij de Duitsers in handen zou vallen en door hen gebruikt kon worden. Met mitrailleurs werd getracht de pont lek te schieten, hetgeen echter niet lukte. Zwaarder geschut – waarschijnlijk een licht anti-tank­kanonnetje – maakte er nadien korte metten mee en de pont zonk in het midden van het kanaal .(Zie o.a. de bijdrage nr.24).

De gezonken pont vormde uiteraard een belemmering voor de scheepvaart in het kanaal. Daarom werd zij na enkele weken door Rijkswaterstaat met medewerking van enkele gemeentear­beiders van Erp gelicht. Het zwaar beschadigde vaartuig werd op de aanlegplaats tegenover het verwachterhuis gedeponeerd. Daar bleef het vele jaren liggen. Beschadigd en roestig.

Conform de voorschriften werd dit schadegeval gemeld aan de inmiddels bekende regeringscommissaris voor den wederopbouw. Deze vroeg nadere gegevens o.a. een proces-verbaal, een taxatierapport en een begroting van de reparatiekosten. En dan begon het geharrewar over de vergoeding van de schade, het opknap­pen van de pont enz., hetwelk er uitein­delijk toe leid­de, dat de veerpont niet meer werd opgeknapt en de veerdienst per 1 mei 1944 werd opgeheven. De dienst was in de tussentijd overi­gens met een klein bootje her­vat geweest.

Voor het uitbrengen van een rapport over de schade werd inge­scha­keld de scheepsexpert/beëdigd makelaar

C.F. Bernoshi uit Rotterdam. Hij constateerde een schade als gevolg van oorlogs­handelingen.

Veldwachter P.L. Jong uit Erp maakte een uitgebreid proces-verbaal op “terzake het tot zinken brengen van het gemeente Pontveer, gepleegd te Erp d.d. 11 mei 1940”. In de namiddag van 24 oktober 1940 stelde hij een onderzoek in en hoorde Pietje Beekmans en zijn vrouw Lamberdina. De toen afgelegde verklaringen van de twee zijn nog beschikbaar.

Smid Johannes Munsters uit Erp wilde de boot wel repareren en diende een begroting in. Het vernieuwen van de bodem en het dichten van de gaten in de twee zijwanden moest f. 285,– kosten.

Niet meer te achterhalen is, waarom het niet tot een besluit voor herstel van de pont is gekomen. In 1941 en 1942 had de expert Bernoshi hierover nog contact met de gemeente; Wederop­bouw informeerde omtrent de stand van zaken in februari 1942. In een later stadium werd door de gemeente gemeld, dat het uitstel van de reparatie te wijten was aan materiaalgebrek.

Op 2 mei 1944 werd Bernoshi bericht gezonden, dat de pont niet meer gerepareerd zou worden en de veerdienst opgeheven.  Wederopbouw keerde daarna een schadesom van f. 200,- uit.

Na de oorlog werd de veerdienst hervat, echter met veel strub­belingen en onderbrekingen. Na 1,5 jaar stilgelegen te hebben hervat Pietje de dienst in maart 1950 weer met een nieuwe boot.

Maar in december 1952 was het definitieve einde daar en werd de veerdienst voorgoed beëindigd. De Helmondse Courant be­steedde in een artikeltje op 20 jan. 1953 hieraan nog aan­dacht.   

Soortgelijk bericht

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *