De lotgevallen van de Erpse militairen 8
In de vorige bijdrage hebben we kunnen lezen, hoe de vier Erpenaren in de nacht van 20/21 mei het hachelijke avontuur op het schip de “Pavon” overleefden, veilig konden terugkeren op het Franse strand in de buurt van Gravelines en vandaar naar het 25 km verder gelegen plaatsje Coquelles werden afgemarcheerd.
In die omgeving liepen Marinus Schepers en Martinus Verhoeven elkaar tegen het lijf, uiteraard tot ieders grote verbazing. Harry v.d. Horst en Antoon Verbrugge hebben zij echter niet ontmoet en pas na hun terugkeer in Erp werd ontdekt, dat ook dezen zich onder hen hadden bevonden.
De groep bleef in Coquelles tot in de namiddag van 24 mei. De frontlijn was hun verblijfplaats inmiddels gepasseerd en om rond drie uur in de namiddag volgde overgave aan de Duitsers. Dit was al geregeld door de leiding van de groep en onder geleide van slechts enkele Duitse soldaten volgde de afmars. In kleine afdelingen van ten hoogste honderd man en op onderlinge afstanden van minstens honderd meter trok men weg. Die dag werd nog het vijfentwintig km verderop gelegen zeer plaatsje Le Wast bereikt. Dan volgden zeven dagen op een rij dagmarsen van wisselende afstanden, welke een aanslag pleegden op voeten en benen. Voedsel werd maar mondjesmaat verstrekt, soms maar één keer per etmaal; slaapgelegenheid was navenant en hygiënische verzorging kwam helemaal niet voor. Voor velen werd het één lange barre tocht in steeds wisselende weersomstandigheden en vol ontberingen.
De tocht verliep als volgt: 25 mei naar Montrieul 48 km, 26 mei naar Brimeux 12 km, 27 mei naar Digny 40 km, 28 mei naar Doullens 22 km, 29 mei naar Irles 40 km,, 30 mei naar Villers Plouich 30 km en op 31 mei na een mars van 18 km nog 150 km per trein naar Charleville in België. Op 1 juni volgde dan weer een autorit naar Neufchateau (55 km) om op zondag 2 juni per trein te worden vervoerd naar Trier in Duitsland (130 km). Een mooie reis door een prachtig landschap, waardoor het een en ander werd vergoed.
In de vooravond arriveerde de groep van nog ong. duizend man in Trier om gelegerd te worden in een buiten de stad gelegen krijgsgevangenenkamp. De Nederlanders werden gescheiden gehouden van de krijgsgevangenen met een andere nationaliteit, welke daar al eerder waren aangekomen. De mensen konden zich huisvesten in barakken met kamers voor vijftien à twintig personen. Dezelfde avond werd ook nog eten uitgedeeld.
T/m zaterdag 25 mei trok men op tezamen met krijgsgevangenen van andere nationaliteiten als Belgen, Britten en Fransen.
Op zondag 26 mei scheidden de Duitsers de Nederlanders af en konden deze onder eigen commandanten zonder Duitse begeleiding verder trekken. De andere nationaliteiten werden overgebracht naar kampen in Duitsland, de Nederlanders mochten – zij het via een omweg – naar huis, zo had Hitler beslist.
Op 3, 4 en 5 juni werd in Trier onder grote spanning uitgezien naar nadere informatie omtrent hun terugreis naar Nederland. Het duurde tot donderdagmorgen 6 juni vooraleer men definitief bescheid kreeg; men kon naar huis en de afreis was gepland voor diezelfde dag om ong. 7 uur in de avond. In een aantal personenrijtuigen, gehaakt achter een goederentrein, werd de reis aanvaard. Naar Maastricht luidde de opdracht; van daaruit moest men maar op eigen gelegenheid verder thuis zien te komen. Die nacht kwam men echter niet verder dan het Duitse stadje Geroldstein in de Eifel. Overnacht werd daar in de wagons, geparkeerd op het stationscomplex. Het Rode Kruis verstrekte boterhammen en drank.
Op 7 juni werd de reis richting Nederland voortgezet, echter in een – voor velen te – langzaam tempo. Om 8 uur in de avond was men in Aken. Dan volgde het laatste traject naar Maastricht, dat rond middernacht werd bereikt. De nacht werd doorgebracht in een van de Maastrichtse kazernes.
Zaterdag 8 juni volgde dan de thuisreis, nadat in de morgen nog een H. Mis was opgedragen als dank voor de behouden terugkeer. Ook werden door de Nederlandse militaire autoriteiten verlofpassen en voorschotten op het soldij verstrekt. Daarna ging ieder zijns weegs en wel zo snel mogelijk. Een aantal trok nog gezamenlijk een stukje op, afhankelijk van de woonplaatsen.
Martinus Verhoeven regelde met een aantal anderen een reis per vrachtauto, die naar Rotterdam moest. Boven op een lading kolen in de open vrachtwagen reisde hij naar Eindhoven. Van Eindhoven ging het naar Den Bosch; een politieagent hield een personenauto aan en gelastte de bestuurder de soldaten af te zetten in de Brabantse hoofdstad. Vandaar belandde Verhoeven te De Eerde bij zijn zuster. Per fiets ging het dan naar de Laren in Erp. Het thuisfront was inmiddels gewaarschuwd en vanaf de Keldonkse brug had hij een soort erebegeleiding.
Ook Marinus Schepers en Antoon Verbrugge kwamen diezelfde dag thuis; hoe zij van Maastricht naar Erp reisden was niet meer te achterhalen.
Zij waren terug, nog in dezelfde militaire kleding, als zij droegen bij de aanvang van de oorlogshandelingen. Zij waren er niet één keer uit geweest. In Maastricht hadden zij zich wat mogen opknappen, o.a. zich enigszins kunnen ontdoen van baarden van enkele weken, om zich wat toonbaarder te kunnen maken. Het was zaterdag
8 juni 1940, vier weken en een dag na de inval van de Duitse legers in Nederland.
Harrie v.d. Horst maakte maar gedeeltelijk de bovengeschetste tocht mee. Hij haakte bij toeval af en was reeds één week eerder, n.l. op zaterdag 1 juni, in Boerdonk terug.
Tot in de middag van 30 mei verbleef hij bij de grote groep Nederlandse militairen. Hij beschikte over een (Belgische) fiets, die hij al vanaf Coquelles meevoerde. Met nog vijf mannen, die ook een fiets hadden, werd hij meerdere keren per dag vooruit gezonden om in de te passeren dorpen drinkwater voor de dorstige soldaten te gaan klaarzetten. Dat ging uitstekend, totdat in de namiddag van 30 mei bij een wegsplitsing in de buurt van Plouich (in het Franse Noorderdepartement, regio Hauts-de-France) waarschijnlijk een andere (verkeerde) richting is gekozen dan de nog volgende groep, welke men daarna miste.
Op eigen gelegenheid gingen de zes verder, waarbij al vlug Nederland als reisdoel voor ogen kwam. Herhaaldelijk stootten zij op Duitse controles, welke echter werden omzeild. Op vrijdag 31 mei aanvaardden zij vanuit N.W.-Frankrijk per fiets de terugreis naar Nederland. Stevig doortrappend bereikten zij in anderhalve dag Nederland, dat zij in de buurt van Weert binnenkwamen. Tegen de avond op zaterdag 1 juni was Harry zomaar ineens op zijn Belgische fietsje in Boerdonk teruggekeerd, hetgeen aldaar wel wat commotie teweeg bracht.
Saillant detail: in de loop van die dag had de familie v.d. Horst n.l. officieel informatie gekregen, dat Harry nog leefde, maar dat het nog wel enige tijd zou duren, aleer hij thuis zou zijn. De fiets met sportstuur en versnellingsapparaat – in een dergelijke uitvoering in Boerdonk zelden of nog nooit eerder gezien – trok aldaar enige tijd grote belangstelling.