De lotgevallen van de Erpse militairen  1.

In de bijdragen 17 en 18 is een overzicht gegeven van de mannen uit de gemeente Erp, die op de vooravond van de Duitse inval als dienstplichtigen in militaire dienst waren. Het waren er in totaal ruim zestig. De leeftijd van de opgeroepen mannen varieerde van ongeveer 20 tot ruim 36 jaar; de jongste was Marinus Reijnders uit Boer­donk, die nog maar 19 jaar was en in juni 20 zou worden en net 20 waren Christ Donkers uit Erp en Henricus van Duijn­hoven uit Keldonk – tot de oudste behoorden dege­nen, die in het jaar 1904 waren geboren (de lichting ’24), zoals Johan­nes v.d. Acker uit Keldonk en Joannes van Lankveld van de Bolst te Erp.

Bij de inval van de Duitsers op 10 mei ’40 waren zij gespreid gelegerd over nagenoeg  geheel Nederland, waar zij deel uit­maakten  van de bemannin­gen van de ver­schil­lende verdedi­gings­opstel­lingen. Zij waren Ingedeeld                       bij o.a. de Grensbewakingtroepen,   lagen in de kaze­matten van de Maas­stel­ling,  van de IJsselli­nie of van de Peel-Raamstel­ling, aan het Maas-Waalka­naal of op de Grebbeberg, in reserve bij de Lichte Divisie in Midden-Bra­bant, maar ook in de z.g. ves­ting Holland (Rotter­dam, rond Den Haag/Sche­venin­gen, Hoek van Hol­land) enz.      

Een aantal van hen heeft direct vuurcontact met de invallende Duitsers gehad, zelfs hard moeten vechten; anderen raakten slechts zijdelijks en op afstand bij de strijd betrokken en weer anderen hebben alleen maar                      moeten terugtrekken van de ene naar de andere opstelling, zonder ook maar één vijand te hebben ge­zien. Enkelen, gelegerd aan de grens en aan de Maas, waren op vrijdag 10 mei in de vroege morgen tijdens eerste oorlogs­momenten al gevangen genomen; in Erp wist men op dat moment nog niet, dat de oorlog was uitgebroken.

Een viertal Erpenaren, ingedeeld bij onderdelen van de Peel-Raamstelling, belandde al terugtrekkend in België, aan de Noordzeekust, en verder in Noord-Frankrijk. De mannen kwamen na enkele hachelijke gebeurtenissen (o.a. op een schip), een kortstondig krijgsgevangenschap en veel omzwervingen weer op het honk terug.

Een klein aantal raakte in de eerste oorlogsdagen in Duitse krijgsgevangenschap, werd overgebracht naar Duitsland en verbleef daar enige weken onder niet zo beste omstandigheden in kampen.

Maar voor allen was het een harde, verwarrende ervaring.

Het Nederlandse leger heeft zich over het algemeen goed verzet tegen de overvallers; op verschillende plaatsen is verwoed tegenstand geboden en heeft men fel van zich afgebeten. De toch grote personele en materiële verliezen aan Duitse zijde bevestigen dit. Maar de Duitse overmacht op het gebied van mankracht en uitrus­ting/be­wapening was gewoon te groot. Het was dan ook volkomen ten onrechte, dat er al gauw na de capi­tulatie op 14 mei, tijdens en zelfs na de oorlog geringschat­tend en smalend werd uitgela­ten over ons leger en zijn solda­ten.

Na de capitulatie kregen de manschappen, na een korte verwar­rende en demoraliserende periode, opdracht zoveel mogelijk terug te keren naar de gebieden waar zij op 9 mei gelegerd waren. Wapens en dergelijke moesten uiteraard worden achterge­laten.Er werd een demobilisatieregeling getroffen. Sommigen, waaronder ook Erpenaren, hadden deze echter niet afgewacht en waren op eigen gezag al naar huis teruggekeerd. Een enkeling had dat al geriskeerd in de eerste oorlogsdagen of direct na de capitulatie. Hitler decreteerde op 1 juni, dat het Neder­landse leger, althans de dienstplichtigen en nog enkele cate­gorieën, niet in krijgsge­vangenschap hoefde (dit in tegenstel­ling tot de Belgen en de Fransen) en naar huis konden terugke­ren. De in Duitsland verblijvenden werden weer op transport naar Nederland gesteld.

Twee gesneuvelden bleven op het slagveld achter en een Erpenaar belandde met terugtrekkende troepen in Engeland (hierover meer in een volgende bijdrage). De anderen waren medio juni allen weer terugge­keerd.

Verschillende dagbladen begonnen berichten van de plaatselijke correspondenten op te nemen; de in onze regio verschijnende “Bossche Krant” berichtte op 27 mei hierover het volgende:

“KELDONK. IN GOEDEN WELSTAND.

De dorpelingen, die onder de wapenen waren geroe­pen, bevinden zich allen in welstand, verschillende van hen          zijn reeds naar huis teruggekeerd.”

en op 29 mei:

“ERP. ONZE SOLDATEN.

Tot heden is er nog geen officieel bericht gekomen dat een onzer soldaten gesneuveld is. Hoe de uitslag zal zijn weten  we nog niet daar van ‘n 10tal nog helemaal niets bekend is. Van het overgrote gedeelte is de verblijfplaats bekend.” 

Het is niet mogelijk om verslag te doen van de belevenissen en ervaringen van alle militairen uit de gemeente Erp geduren­de die dagen. Volstaan zal worden met die van de groep, die via België in Frankrijk belandde en na allerlei omzwervingen weer thuis geraakte.

Die beschrijving moet dan worden opgevat als een herinnering aan en meebeleving van de ervaringen van alle andere soldaten uit Erp, die in mei ’40 het vaderland verdedigden.

Voorop zal echter staan het tragisch sneuvelen van twee Erpenaren en een ex-Erpenaar te weten: Henri v.d. Akker uit Boerdonk en Jan van Lankveld uit Erp, alsmede Janus van Stiphout uit Gerwen, doch in zijn jeugdjaren gewoond hebbende op de Kraan­meer.

Soortgelijk bericht

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *