De huidige rivier- en kanaalovergangen waren ook reeds in 1940 en op dezelfde plaatsen aanwezig n.l. te Cox en in de kom Erp over de rivier de Aa en onder Keldonk de twee bruggen over de Zuid-Willemsvaart (naar
’t Hool en naar ‘t Lijnt/sluis 5).
Te Boerdonk was dan nog een veerpont, tegenover het huidige Veerhuis, en waar de Veerstraat op de kanaaldijk aansluit (inmiddels is die aansluiting vervallen). Dit veer werd in 1952 opgeheven, maar speelde bij de inval van de Duitsers in mei 1940 wel een bijzondere rol, waarover later meer. Uiteraard waren de vier overgangen opge- nomen in het verdedigingsstelsel van het Nederlandse leger.
Bij een inval vanuit het oosten zouden de bruggen worden opgeblazen; deze taken waren toegewezen aan een afdeling van de Genietroepen/pioniers en met uitzondering van de springladingen waren de hiervoor nodige voorzieningen al in een vroeg stadium van de mobilisatietijd aangebracht.
Rond de brug over de Aa op Cox waren de uitgebreidste maatregelen getroffen. Op de westelijke oever – de zijde van Erp dus – werden aan weerszijden van de weg Erp/Gemert vanaf de brug zware prikkeldraad-versperringen aangelegd. De versperringen volgden nagenoeg de loop van de rivier; richting Boerdonk tot op het grondgebied van Beek en Donk, links van de weg tot een eind in den Hoek op Erps gebied. Zij waren ongeveer anderhalve meter hoog en wel twaalf tot vijftien meter breed. Op onderlinge afstanden van een vijftal meters werden palen in de grond gezet, waarlangs grote rollen zware prikkeldraad in meerdere lagen werden uitgerold, waardoor de bovenomschreven hoogte en diepte werden verkregen. Een in die tijd haast niet te nemen barrière, althans door de infanterie. De prikkeldraadversperringen waren onderdeel van de z.g. Achterhoede-stelling, reeds beschreven in nr. Nr. 10 mobilisatie VIII. Verdedigingopstellingen rond Erp 1.
De versperringen kwamen al in de herfst 1939 tot stand en werden uitgevoerd door werklozen uit Helmond e.o. in het kader van de werkverschaffing; er kwam geen militair aan te pas, althans niet in het veld. Het benodigde hout kwam grotendeels uit de bossen in het Goor en bij het transport werden ook enkele Erpse expediteurs ingeschakeld (Kuypers en Verbakel). In buurtschap den Hoek was nog een materialenopslagplaats gevestigd voor hout, carbolineum en prikkeldraad, waarvan nu nog beweerd wordt dat deze draad van een bedrijf uit Beek en Donk afkomstig was.
Verder werden er langs de Coxebaan – toen Coxdijk geheten – enkele veldversterkingen gebouwd van het type, zoals op de Veluwe en het Looieind werden aangetroffen, n.l. uitgravingen bekleed met houten balken en schotten / palen, voorzien van een dak en enkele decimeters boven de grond uitstekende. Deze posten werden, in tegenstelling tot de prikkeldraadversperringen, wel aan gelegd door militairen. Deze waren gelegerd in Beek en Donk en kwamen iedere dag te voet door de polder Leek naar het werk.
Een kleine commandopost kwam te liggen naast de eerste boerderij rechts van de Coxebaan, toen en nu bewoond door familie van Deursen. Een grotere stelling lag korter bij de weg Erp-Gemert en richting bossen. In die tijd lag daar nog een perceeltje struiken en bosjes/boompjes – “van Dommelens bosjes” genoemd en voorin dit stuk kwam de post te liggen. Eenzelfde post trof men aan tussen Coxebaan en de Aa, ongeveer waar thans de Meerbosweg op de Coxebaan uitkomt.
De Coxe-Aabrug werd bewaakt, wel niet constant, maar in ieder geval wel in de tijden van verhoogde spanning/militaire activiteiten zoals in november 1939 en vanaf begin april 1940; de soldaten (vijf à zes man) waren gelegerd te Veghel en maar werden dan tijdens de wachtperiode ingekwartierd bij de familie Verbruggen, wonende in een van de boerderijen op Cox. Iedere 24 uur volgde aflossing door een nieuwe ploeg.
Bij de Aa-brug in de kom van Erp waren, afgezien van de voorzieningen om de brug te laten springen, geen verdere maatregelen getroffen.