Het kasteel van ridder Willem van Den Bosch in Erp

Het kasteel van ridder Willem van Den Bosch in Erp

Jan Timmers, 2024

Ridder Willem van Den Bosch was in de vroege veertiende eeuw een van de rijkste, zo niet de allerrijkste man in de meierij van Den Bosch. Verspreid over de meierij bezat hij veel onroerend goed in eigendom. Daarnaast had hij ook andere inkomsten, zoals cijnsen en erfpachten die andere grondeigenaren aan hem moesten betalen. Naast een forse woning in Den Bosch, waarin hij later het klooster van de Clarissen liet stichten, bezat hij ook een edelmanswoning in Erp, waar hij ook regelmatig verbleef. Van de hertog van Brabant kreeg hij in ruil voor een lening het dorp Erp als heerlijkheid in pand. Ook daaruit kwamen de nodige inkomsten. Ook was hij, minstens voor een deel, heer van Moergestel. In de testamenten van Willem van Den Bosch wordt vermeld dat zijn bezit deels door hemzelf was verworven, maar ook voor een belangrijk deel afkomstig was van zijn voorouders, de Cnodingen. Hij was enig kind van Gerlach of Geerling van Den Bosch en Aleid, de dochter van de heer van Heusden. In een oorkonde van 6 januari 1304 wordt vermeld dat vader Gerlach van den Bosch, ridder, eigenaar was van een twintigtal hoeven, hetgeen voor een ridder in de Meierij een zeer groot grondbezit geweest moet zijn.[1] Ook Gerlach was enig kind en had ook al heerlijke rechten in Moergestel en veel bezit in Erp. Ridder Willem van Den Bosch zelf was gehuwd met Elisabeth van Boxtel. Alhoewel Willem en ook zijn vader Gerlach doorgaans Van Den Bosch worden genoemd, zijn zij leden van de familie Cnode. Ook andere Cnodingen worden soms als Van Den Bosch aangeduid, wat voor mensen die in Den Bosch wonen ook niet verwonderlijk is. Willem van Den Bosch, maar ook zijn vader Gerlach hadden een familieband met de familie Van Horne. Vader Gerlach wordt in 1304 een neef genoemd van wijlen heer Willem II van Horne.[2] Beiden voerden het familiewapen van de Hornes, aangevuld met een barensteel, wat aangeeft dat het niet de hoofdtak van de familie Van Horne betreft. In de literatuur worden ze soms zelfs aangeduid met de naam Van Horne alias Van Den Bosch. Familielid Dirk van Horne werd aangesteld als de uitvoerder van Willems testament en hij was zijn belangrijkste erfgenaam.[3] Uit alles blijkt dat Willem van Den Bosch een speciale band had met de Van Hornes. Hoe de familierelatie precies in elkaar zat, is in de bronnen niet vermeld, maar het meest waarschijnlijk is dat Willem Cnode, de grootvader van Willem van Den Bosch, gehuwd was met een vrouw uit de familie Van Horne. Zij zou bijvoorbeeld een dochter kunnen zijn van Gerlach van Horne. Andere relaties zijn mogelijk, maar minder plausibel.[4] Voor ons onderwerp is dat verder minder relevant. Het gaat ons om het bezit van ridder Willem van Den Bosch in Erp, dat volgens zijn testament vooral afkomstig was van de familie Cnode. Met name zijn woning in Erp krijgt de aandacht. Een gebouw dat in meerdere publicaties het kasteel van Erp wordt genoemd.

Op zoek naar het kasteel

Pastoor Meuwese haalt in zijn boek “Erp, Gemeente en Parochie”, Philips baron van Leefdael aan, die een kasteel in Erp noemt: “Onder Erp op seekere plaetse, Ophoove ghenaemt, aen de riviere d’Aa gheleegen, heeft weleer ghestaen een casteel, in dien tyde toebehoorende aen seekere riddere van de familie Rover, waervan nogh eenige tot Erp in de kerck in hun ridderlijck ghewaet in de ghelaesen staet gheschildert. Deese plaetse voorscreven met de goederen daeraen behoorende coomen nu toe aen de commandeurie van Gemert”.[5] Zoals verderop zal blijken is Van Leefdael niet goed geïnformeerd als hij schrijft dat het kasteel voorheen van de familie Rover was. Barten schreef hierover ook al eerder dat de hoeve, die eigendom was van de Commanderij Gemert, in de 16de eeuw behoorde aan jonker Van de Donck, dat de hoeve aanvankelijk werd aangeduid met de naam Hoeve Op Hove of Hofgoed op Hove, in de 18de en 19de eeuw met Hoefsche Hoeve en tegenwoordig met de naam de Hoekse Hoef. De hoeve bevindt zich in buurtschap De Hoek. Barten citeert pastoor Meuwese, die in zijn boek bij de mededeling van Van Leefdael vervolgt met: “’t is in Erp een traditie dat er op de plaats van de boerderij die nu nog Op ’t Hof heet (…) weleer een kasteel heeft gestaan”.[6] Barten merkt daarbij op dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend is dat de naam ‘Ophoove’ en ‘Op ’t Hof’ identiek zijn. Hij schrijft dat er op de Wasaa in Erp in de 18de eeuw een hoeve met de naam Het Hof lag. Welk van die twee zou dan het “Ophoove” van Van Leefdael zijn? Om de vraag naar de plaats van het Erpse kasteel nog ingewikkelder te maken, noemt Cornelissen locaties op, die oftewel door Meuwese, oftewel door oudere inwoners van Erp, genoemd worden. Hij concludeert: “Als alle geruchten waar zouden zijn, hebben we in Erp dus zes kastelen gehad”[7]. Op al die geruchten gaan we niet in, maar de twee locaties met de namen Ten Hove op De Hoek en Het Hof op de Wasaa intrigeren beide.

De testamenten van Willem van Den Bosch

Willem van Den Bosch liet twee testamenten opstellen en daarna nog eens een aantal aanvullingen daarop. Voor zijn Erpse goederen is vooral het tweede testament van belang, dat opgemaakt werd in Erp op 28 augustus 1335. Willem bepaalt dat al zijn goederen, die hem waren aangekomen vanuit de familie Cnode, in vier delen verdeeld moesten worden. Het eerste kwart viel toe aan Geerling Cnode, bijgenaamd Goede Geerling, zijn bloedverwant. Het tweede kwart viel toe aan de wettige kinderen van wijlen ridder Dirk Rover. Het derde kwart kwam toe aan de kinderen van Emont Rover. Uit genealogisch onderzoek naar de familie Rover blijkt dat Emont Rover en Dirk Rover hoogstwaarschijnlijk broers waren en kleinzonen van Hilla, dochter van Wellen Cnode en dat Hilla een zus was van de grootvader van Willem van Den Bosch. Het vierde kwart tenslotte zou toekomen aan ridder Jan Cock van IJnen, samen met de priester Jan van Tuil. Deze genoemde personen, Geerling Cnode, Emont Rover en zijn broer Dirk en de heren Jan Cock en Jan van Tuil namen een bijzondere positie in binnen de erfenis van Willem van Den Bosch. Ze werden naaste erfgenamen en adoptief zonen en erfden de Erpse goederen, die Willem van Den Bosch zelf al eerder had geërfd vanuit de familie Cnode. Die goederen bleven op die manier behoren tot de (erfgenamen van de) familie Cnode, zoals uit bijgaand familieschema blijkt. Daarnaast zouden deze personen ook nog met alle andere erfgenamen meedelen in de andere goederen die ridder Willem van Den Bosch zelf had gekocht en verworven. Binnen de groep Cnode-verwanten speelde de eerstgenoemde, Goede Geerling, de hoofdrol. Hij kreeg van Willem van Den Bosch nog voordat de rest van de nalatenschap werd verdeeld, sowieso zijn hoeve in Moergestel. Hij wordt bovendien als eerste genoemd bij de Erpse goederen en hij is het die het kasteel van Willem van Den Bosch in Erp zal erven. De familierelatie van Jan van Tuil met de Cnodingen is onbekend. Jan van Tuil was een naaste medewerker van Willem van Den Bosch. Hij woonde, samen met Willem, in diens huis in Den Bosch. [8]

Vereenvoudigd schema van de familie Cnode-Van Den Bosch, gebaseerd op onderzoeksgegevens van Hans Vogels.[9]. Alleen de genoemde erfgenamen van Willem van Den Bosch uit de familie Cnode zijn opgenomen met hun onderlinge relatie. De vermelde jaartallen zijn afgeleid van archivalische vermeldingen en opgenomen om een idee te krijgen in welke periode de personen leefden

De cijnsen van de familie Cnode

Willem van Den Bosch had in Erp naast zijn kasteel nog veel andere goederen, die eerder al van zijn vader Gerlach waren. In zijn testamenten worden de afzonderlijke bezittingen niet genoemd. Uit andere bronnen weten we dat vader Gerlach in Erp minstens vijf hoeven bezat.[10] Daarnaast blijkt ook dat diverse cijnsen uit onroerend goed tot de eigendommen behoorden. In een Bossche schepenakte van 1383 worden cijnsen door Jan, zoon van wijlen heer Geerling Rover ridder, met goedkeuring van zijn broer Dirk Rover, verkocht aan Aart Hoernken.[11] Er wordt bij vermeld dat de cijnsen eertijds toebehoorden aan ridder Willem van Den Bosch en daarna aan voornoemde heer Geerling Rover. Geerling Rover is een zoon van ridder Dirk Rover, één van de vier begunstigde partijen in Erp voor de goederen die Willem van Den Bosch waren aangekomen van de familie Cnode.

De mogelijkheid dat Willem van Den Bosch de cijnsen had van de hertog van Brabant als pandheer van de heerlijkheid Erp kunnen we uitsluiten. Hoe zat dat? In 1334 had Willem van Den Bosch aan de hertog mannen en huislieden ter beschikking gesteld en 48 pond oude groten aan geld bijgedragen voor een schatting die de hertog moest betalen. In ruil daarvoor gaf de hertog op 4 februari 1335 aan Willem zijn dorp Erp als onderpand. Voor het geldbedrag van 48 pond oude groten zou de hertog het dorp Erp terug kunnen krijgen. In het cijnsboek van de hertog van 1340 staan opvallend weinig Erpse cijnzen vermeld, waaruit geconcludeerd kan worden dat de hertogelijke cijnzen bij de verpanding aan Willem van Den Bosch waren inbegrepen. Willem is overleden op 18 september 1344. De heerlijkheid Erp zou normaal gesproken aan zijn erfgenamen zijn gekomen, maar een dergelijke opvolger als heer van Erp is niet bekend. Omstreeks 1350 werd Erp namens de hertog door de schout van ‘s-Hertogenbosch beheerd. In 1350 machtigde de hertog van Brabant Jan Dickbier, schout te ‘s-Hertogenbosch, om ‘onsen dorpe van Erpe met alle zijne heerlickheden ende toebehorten’ te regeren zoals hij eerder Bac van Bomel bevolen had. Dus ook al voor 1350 werd Erp namens de hertog beheerd. In 1355 werd het pandschap van de heerlijkheid Erp door de hertog afgelost, en dat is ook weer inclusief de hertogelijke cijnzen.[12] De cijnsen die Jan Rover in 1383 verkoopt zijn dus geen voormalige hertogcijnzen. Willem van Den Bosch had ze uit de erfenis van zijn vader Geerling en zijn grootvader Willem. De cijnzen zullen voortgekomen zijn uit eigen goederen van de familie Cnode, die zij eerder als cijnsgoed hebben uitgegeven.

Het cijnzenpakket omvat 53 cijnsposten, die allemaal betrekking hebben op goederen in Erp. In een aantal gevallen wordt bij een cijnspost vermeld waar het betreffende onroerend goed in Erp lag. We komen de volgende namen van percelen tegen: Meerakker, Lange Reek, Schild, Oudveld, Kerkenberg, Hilbraak, Boonhof, Heiderbraak, Langenberg, Wijnschoot, Roijsakker, Roosten, Rodeakker, Poncel, Zwijnsput, Hoge Bolst, Bunt, Venakker, Haverland en Ottenveen. Naast deze cijnzen uit percelen waren er ook cijnzen uit een hoeve. De volgende hoeven worden met name als cijnsgoed genoemd: Ter Ynde, Ponsendaal, Hackenem, Erlikem, Lampelaar, Odevaarsnest en de Wasaa. Vooral de goederen op Hackenem en Erlikem gaan ver terug in de tijd. Beide namen zijn zogenaamde heem-namen en ze duiden op woonplaatsen die al in de vroege middeleeuwen moeten hebben bestaan.

Opmerkelijk is dat niet alleen de inkomsten uit cijns in de 14de eeuw eigendom zijn van erfgenamen van Willem van Den Bosch, maar ook een paar hoeven zelf, die met cijns belast waren. Zo is Dirk van Horne, de belangrijkste erfgenaam van Willem van Den Bosch, in 1353 eigenaar van de helft van de hoeve Odevaarsnest. Later zien we als eigenaar Hilla Jan Aykens, een kleindochter van Hilla Rover. Wellen Rover bezat in 1383 goed op Hackenem, dat overging op zijn zoon Aart. Kennelijk was dat goed belangrijk, want Aart zien we in de archieven genoemd als Aart van Hackenem. Het goed Ponsendael werd eigendom van Leunis van Erp van Ponsendael, kleinzoon van Elisabeth, dochter van Geerling Cnode. En de hoeve Ter Ynde was in 1386 van Jan van Tuil.[13]

De hoeven van de familie Cnode

Het uitgebreide bezit van Willem van Den Bosch in Erp omvat naast de cijnzen, waaronder zeven cijnshoeven, het nodige roerend en onroerend goed. In het testament van Willem van Den Bosch worden nog eens zes hoeven in Erp genoemd. Ze waren al in bezit van diens vader Gerlach. Ze zijn volledig eigendom en zullen bij de erfdeling terecht gekomen zijn bij leden van de familie Cnode en de daaraan verwante families Rover en De Cock. Zo zien we dat het goed Te Loo eigendom wordt van de kinderen van Emont Rover. Zijn dochter Mabelia, gehuwd met Zeger van Ypelaer, is de volgende eigenaar. Daarna komt het goed Te Loo in handen van dochter Katelijn van Ypelaar, gehuwd met Adam van Berchem. Het goed Ten Bleckers is in 1369 eigendom van Geerling, zoon van Jan Elyas en Beel van Gemert.[14] In het testament van Willem van Den Bosch bepaalde hij al dat zijn erfgenaam Jan Cock uit diens erfdeel jaarlijks 32 pond moest betalen aan joffrouw Beel van Gemert en haar kinderen. De relatie van Beel met de familie Rover en Cnode is onduidelijk. Wellicht was zij een kleindochter van Emont II, heer van Gemert, die gehuwd was met een dochter van Hilla Cnode.

De Wasaa verdient nog nadere aandacht, omdat het mogelijk de plaats zou zijn van het kasteel van Willem van Den Bosch. Op de Wasaa lagen meerdere hoeven, waarvan we er minstens eentje hiervoor tegenkwamen als een cijnshoeve, afkomstig van de familie Cnode. Die hoeve was al cijnsgoed in de tijd van Willem van Den Bosch en is daarom zeker geen kasteel kandidaat. In de buurt ervan lag wel het goed De Wasaa. In 1394 woonde daar Leunis, zoon van Peter van Erp en hij gaf in dat jaar op 16 november zeven verschillende erfpachten uit die geleverd moesten worden op de Wasaa. In 1399 gaf de volgende bewoner, Jan bastaardzoon van Roelof Rover van Broekhoven, investiet van Erp, ook een erfpacht uit, te leveren op de Wasaa. [15]. Leunis Peter van Erp en Roelof Rover van Broekhoven of hun directe voorouders worden niet genoemd in het testament van Willem van Den Bosch. Het goed de Wasaa speelde wel een bijzondere rol in Erp. Het goed ontwikkelde zich tot een hoeve waar jaarlijks de nodige erfpachten moesten worden afgeleverd. Die ontwikkeling kan ertoe hebben geleid dat de hoeve in de 18de eeuw De Hof werd genoemd. Het goed de Wasaa lijkt niet in het bezit geweest te zijn van Willem van Den Bosch. De Hof in de Wasaa kunnen we wegstrepen als een mogelijke kandidaat voor het kasteel van Willem van Den Bosch.

Het goed Ten Hove, de tiende en het patronaatsrecht van Erp

Als kandidaat voor het kasteel van Willem van Den Bosch blijft over het goed Ten Hove. Dat blijkt zelfs een allodiaal bezit te zijn. In een Bossche schepenakte van 28-7-1429 lezen we[16]: “uit goederen genaamd tHofguet van wijlen Gerlacus Cnode in Erp en uit het toebehoren, welk goed voornoemd genaamd tHofguet allodiale goederen zijn”. Het hofgoed Ten Hove op De Hoek blijkt het gezochte kasteel te zijn. Geerling Cnode, alias Goede Geerling, als belangrijkste Erpse erfgenaam, erft het van ridder Willem van Den Bosch. De relatie met de tienden en het patronaatsrecht van Erp is ook interessant. Bij Ten Hove hoorde ook het derde deel van het patronaatsrecht van Erp. Immers zoon Hendrik Cnode had het, naast Ten Hove, in bezit. Hoewel het niet expliciet in de testamenten van Willem van Den Bosch wordt genoemd, moet hij al eigenaar geweest zijn. Meuwese maakt melding van een pauselijke bul van Alexander VI over het patronaatsrecht. Daaruit blijkt dat hierover onenigheid had bestaan tussen de edele heer Willem van Horne alias De Busco, ridder, en Andries van Broekhoven. Er wordt gesteld dat dit recht de ene keer toekomt aan Willem (of zijn erfgenamen) en de twee volgende keren aan Andries (of zijn erfgenamen). Daarbij wordt verwezen naar oudere brieven hierover.[17] Willem bezat dus een derde deel en Andries tweederde van het patronaatsrecht. Het deel van Andries was verbonden aan de cijns van Tartwijk, die ruste op grondpercelen in Eersel. Die cijns was een leengoed van de abdij van Sint Jacob in Luik. Leden van de familie Van Broekhoven blijven lange tijd eigenaar ervan.[18] Het andere, derde deel van het patronaatsrecht was in handen van de eigenaar van het goed Ten Hove. In een resolutie van de Raad van State van 1682 wordt vermeld dat Gerlach van Horne alias Van Den Bosch destijds het patronaatsrecht in bezit had als stichter van de kerk van Erp. Bij een vonnis van de Raad van Brabant van 1668 worden de ouders van Gerlach als kerkstichters genoemd.[19] Met de edele heer Willem van Horne alias De Busco, ridder, in de pauselijke bul zal ridder Willem van Den Bosch bedoeld zijn. De bul dateert weliswaar van 1495, maar er wordt verwezen naar oudere brieven en een latere ridder Willem van Horne alias Van Den Bosch is als eigenaar van het derde deel van het patronaatsrecht niet bekend. Met Gerlach van Horne alias Van Den Bosch uit de stukken van 1682 en 1668 zal de vader van Willem bedoeld zijn. Willem van Den Bosch en ook diens vader Gerlach waren leden van de familie Cnode en komen niet alleen voor met de alias Van Den Bosch, maar ook met de toenaam Van Horne. De naam zal ontleend zijn aan de echtgenote van Willem Cnode, die uit de familie Van Horne afkomstig was. Zij was de moeder van Gerlach en de grootmoeder van Willem van Den Bosch.[20]

Ook bij de tiende van Erp zien we een verdeling in de verhouding eenderde-tweederde. Eén van de nakomelingen van Goede Geerling blijkt eigenaar te zijn van het derde deel van de tiende (samen met het derde deel van het patronaatsrecht). Het is verleidelijk om te veronderstellen dat het gehele patronaatsrecht en de volledige tiende afkomstig zijn van de familie Cnode. Te meer omdat Gerlach of diens ouders als stichter van de kerk worden genoemd. Die laatste uitspraak is onzeker en zou gestaafd moeten worden en dan blijft ook nog de vraag hoe de familie Van Broekhoven aan haar deel ervan is gekomen. Toch wordt door de beschikbare gegevens de suggestie gewekt dat de familie Cnode al generaties lang een bijzondere positie innam in Erp en daar een uitgebreid allodium in bezit had. Dat allodiaal bezit was inmiddels uiteengevallen. Deels als cijnsgoed uitgegeven en deels was het opgesplitst onder familieleden. Tot het bezit van de familie Cnode behoorde ook een visgeweer voor het vangen van paling en andere vissoorten. Dat blijkt uit getuigenverklaringen op verzoek van Henric Cnode in 1400 en 1401. Er was kennelijk een geschil ontstaan met de eigenaar van de watermolen. De molenaar had de Nieuwenbeemd verworven, die tot kort voor 1400 tot de gemeynt van Erp behoorde. Hij had er een dijk gelegd om het water hoger te kunnen opstuwen en tegelijkertijd was een waterloop door de Nieuwenbeemd en langs de Kuezelbeemd grotendeels verdwenen. De getuigen verklaarden dat die waterloop voorheen veel breder en dieper was en dat de schepen vanuit de Peel hierover passeerden. In die waterloop lag ook het visgeweer van de Cnodingen, waarvan alleen nog een paar palen overbleven.[21]

Verder onderzoek naar het bezit van Willem van Den Bosch en zijn voorouders zou wat meer licht kunnen werpen op de positie van de familie in Erp. Een nu nog open vraag is of de watermolen van Erp, die bijna midden in het bezit van het goed Ten Hove ligt, eerder ook deel uitmaakte van het Erpse allodium. Ook dat verdient nader onderzoek.

De topografie van Erp circa 1840. 1: de kerk, 2: de watermolen, 3: het goed Ten Hove. De Kuezelbeemd en de percelen ten zuiden van de Nieuwenbeemd behoren tot het bezit van Ten Hove. De Nieuwenbeemd behoorde tot kort voor 1400 tot de gemeynt. Met rode stippellijn is het vermoedelijke tracé van de voormalige loop van de Aa aangegeven, waardoor schepen vanuit de Peel passeerden en waarin het visgeweer van de Cnodingen zich bevond.

De aard van het kasteel

Ridder Willem van Den Bosch liet één van zijn testamenten opstellen op zijn woning in Erp. Het gaat om zijn tweede testament opgemaakt op 28 augustus 1335 “ in Erpe in superiori camera dicti testatoris, sita ibidem infra aquas…”. Vertaald: “… in Erp op de bovenste kamer van de testateur, gelegen aldaar binnen het water…”.[22] De woning van Willem van Den Bosch was dus omgeven door grachten en had minstens twee verdiepingen. In een latere schepenakte van Den Bosch wordt dat huis aangeduid met de latijnse term ‘mansio’, dat gebruikelijk was voor grote edelmanswoningen in de stad. Willem had in Den Bosch ook een pand dat werd aangeduid met de term ‘mansio’. Daarin werd na zijn dood het klooster van de Rijke Klaren gesticht. Het is duidelijk dat de woning van Willem in Erp een aanzienlijk pand was van meerdere verdiepingen en omgeven door een gracht. Je zou het een kasteel kunnen noemen, maar in de latijnse schepenakten wordt het nooit aangeduid met het woord ‘castrum’, dat voor grote kastelen gebruikelijk was. We kunnen de woning heel goed aanduiden met edelmanswoning of met de term ‘hooghuis’, die vaker wordt gebruikt voor kleinere kastelen of woontorens. In deze tekst blijven we de term kasteel gebruiken, maar het is goed om deze opmerking daarbij in gedachten te houden.

In een artikel in het Erpse heemkundetijdschrift Erthepe neemt Cornelissen een afbeelding op van een tekening uit 1590 van de kerk van Erp.[23] Daaraan is een ronde toren met een grote poort toegevoegd. De toren moet in Erp hebben gestaan, maar omdat de kerk ook is afgebeeld lijkt het niet te gaan om een kerktoren. Cornelissen suggereert dat deze Erpse toren een onderdeel of restant geweest kan zijn van het Erpse kasteel. Als Philips, baron van Leefdael, in 1645 over Erp schrijft, noemt hij deze toren echter niet. Wellicht is hij dan verdwenen.

C:\Users\Jan\Documents\Duitse Orde goederen\ten hove erp\7633-000114 fragment.jpg

Fragment van een kaart van de Rooise heide; kopie van een kopie van 1590, vervaardigd door landmeter Excil Grooft in 1650. Rechtsboven de kerk met een toren in Erp. Linksonder is de kerk van Veghel afgebeeld liggend aan de rivier de Aa.(BHIC, archief Dorpsbestuur Sint-Oedenrode, nr 114)

De vraag is echter of de toren op de tekening als losse woontoren bedoeld is. Hendrik Verhees tekende de Erpse kerk en daar staat de kerktoren los van de kerk zelf. Dat is ook het geval op een tekening van Cornelis Pronk. Ook op de kadasterkaart van Erp blijkt de kerktoren min of meer losstaand te zijn. Er zijn slechts twee lage verbindingsmuren te zien. Op de tekeningen van Verhees en Pronk en op de kadasterkaart gaat het om een vierkante toren met overhoekse steunberen. Dergelijke torens zijn doorgaans uit de 15de eeuw. De toren op de oude tekening wijkt qua vormgeving en materiaalgebruik duidelijk af van die van de kerk. Hij is rond. Als op die tekening de kerktoren bedoeld zou zijn, dan zou er een vierkante toren getekend zijn. We weten het niet, maar het is mogelijk dat de ronde toren een afbeelding is van een oude woontoren.

Links de kerk van Erp volgens Verhees in 1788, rechts het kadaster 1811-1832

In de oorkonden over het goed Ten Hove worden geen beschrijvingen of bijzonderheden van de gebouwen genoemd. We vinden daarover wel iets bij de overdracht van het goed Ten Hove in Erp aan de Commanderij Gemert in 1611. De omschrijving van het goed is dan: Eene hoeffve lants met allen haeren edificien, huijsinghen ende structuren met henne gronden, hoven, ackerlanden, weijden, beempden, heytvelden, houtwasschen, ende andere rechten, ende toebehoirten derselver gestaen ende gelegen binnen der parochie van Erp gemeynlicken genoempt de hoeffve op Hove.[24] Het is dan nog steeds een omvangrijk bezit. Eind 18de eeuw laat de Commanderij Gemert van alle hoeven, die ze als allodiaal goed bezitten, een kaart maken door een landmeter. Ook de hoeve Ten Hove, dan onder de naam Hoofsche Hoeve, wordt getekend en daar vinden we weer wat bijzonderheden terug.[25] Direct in het oog springt een nagenoeg rond perceel met daarop de gebouwen van de Hoofsche Hoef. Daaromheen bevindt zich deels een brede rondlopende strook weiland, aan de oostzijde begrensd door water. Een rondlopende gracht is goed voorstelbaar. Of het dan zou gaan om één brede gracht of misschien een dubbele gracht kan alleen door bodemonderzoek worden vastgesteld. De kaart van eind 18de eeuw geeft voldoende voer om hierin een voormalig kasteel of woontoren te kunnen zien.

De kaart kan goed vergeleken worden met de oudste kadasterkaart van het gebied van 1832. De Duitse Orde is dan opgeheven en de goederen zijn in bezit gekomen van de domeinen, maar het voormalige Duits Ordens bezit is op het kadaster van 1832 prima aan te wijzen. Vergelijken we de locatie met de moderne situatie dan zien we dat op de plaats van de Hoofsche Hoeve nog steeds een agrarisch bedrijf is gevestigd, nu met de naam Hoekse Hoef.

C:\Users\Jan\Documents\Duitse Orde goederen\ten hove erp\272-000627_04 fragment.jpg

Fragment van de kaart van de Hoofsche Hoeve, zoals die in het archief van de Duitse Orde voorkomt. Opvallend is een rond ‘eiland’ met daarop de gebouwen. We zien ook een brede waterloop op enige afstand ervan. Het is denkbaar dat er een brede rondlopende gracht aanwezig was of wellicht twee minder brede grachten. Let op: de kaart staat ‘op de kop’. Het noorden is aan de onderkant, waar de Aa stroomt. (fragment van BHIC 272-000627_04)

De ligging van Ten Hove

Bij de Hoekse Hoeve werd in 2013 een nieuwe stal gebouwd aan de zuidwestelijke rand van de vermoedelijke kasteelplaats. De archeologische werkgroep van heemkundekring Erthepe heeft de bouwput kunnen bekijken en heeft materiaal verzameld, dat allemaal post-middeleeuws bleek. Een deel van de bouwput bleek een veenput te zijn. In hun waarnemingsverslag staat ook vermeld dat volgens zegslieden een deel van de bouwplaats in het verleden ontgrond is. Verder wordt gemeld dat Gerit Beex in 1968 rapporteerde over een vindplaats ten noordwesten van de bouwplaats: “In een zandafgraving noordelijk van de Hoek werden door p. Wiro Heesters grote fragmenten van middeleeuws aardewerk (Badorf) aangetroffen en verder een aantal mesolithische artefacten en vuursteenafslag. Bij controle werden later door ondergetekende nog enige scherven van Romeins en inheems aardewerk gevonden. R.O.B., Amersfoort, (G. Beex)[26].Als we de huidige situatie op de hoogtekaart bekijken, dan blijkt dat het perceel ten oosten van het kasteelterrein nagenoeg geheel ontgrond is. Op dat perceel zal de melding van Gerit Beex betrekking hebben. Ook het terrein aan de oostkant lijkt ontgrond of geëgaliseerd te zijn. Uit de topografische kaart van omstreeks 1900 blijkt dat de ontgrondingen toen nog niet plaatsgevonden hadden. De directe omgeving van het kasteel tekent zich als een groot ovaal terrein af binnen hoger gelegen akkers.

De kadasterkaart van 1832 geprojecteerd op de moderne hoogtekaart. Op de plaats van de ster werd in 2013 een nieuwe stal gebouwd.

Topografische situatie omstreeks 1900.

De eigenaren van Ten Hove

Bij de uitvoering van het testament van ridder Willem van Den Bosch kreeg Geerling Cnode, bijgenaamd Goede Geerling, het goed Ten Hove toebedeeld. Dat moet gebeurd zijn na de dood van Willem van Den Bosch in 1344. Het goed Ten Hove blijft een aantal generaties binnen de familie Cnode.

De eigenaren uit de Cnodingen

Goede Geerling is voor 1368 overleden en had uit zijn huwelijk met Heilwich, dochter van Hendrik Berwout, een aantal zonen. Zoon Hendrik werd de volgende eigenaar van Ten Hove. Het is onduidelijk of er bij de verdeling van de erfenis onderdelen van Ten Hove aan broers van Hendrik zijn toegevallen, maar we vinden er geen sporen van in de archieven. Goede Geerling had meerdere eigendommen en die zullen onder de andere kinderen zijn verdeeld. Hendrik had naast Ten Hove in Erp ook goederen in Son en Zeelst. Wel heeft Hendrik in 1379 een erfpacht in Erp overgedragen aan zijn broer Goossen. [27] Misschien was dat een compensatie binnen de erfdeling. Broer Goossen Cnode was overigens via zijn schoonmoeder Aleid van Gemert eigenaar geworden van de grote hoeve Te Kieboom in Gemert.

Hendrik Cnode had uit zijn huwelijk met Katherina twee wettige kinderen: zoon Geerling en dochter Aleid. Op 26-7-1387 werd een erfpacht van 24½ mud rogge gevestigd op het goed Ten Hove met toebehoren in Erp door Hendrik Cnode samen met zijn zoon Geerling. Dochter Aleid ontving deze erfpacht bij gelegenheid van haar huwelijk met Boudewijn van Tychelt als haar aandeel in de erfenis. Zoon Geerling krijgt in 1391 het vruchtgebruik van het goed Ten Hove.[28] Na de dood van vader Hendrik tussen 1405 en 1409 werd Geerling de nieuwe eigenaar. Geerling was gehuwd met Margriet, dochter van Philips, heer van Geldrop. Via haar was Geerling ook heer van Biecht. Hij overleed omstreeks 1420.

Naar de heren van Biecht en Sevenum

Philips van Geldrop was heer van Geldrop in de periode 1395-1403. Hij was gehuwd met Jutta van Haren, de erfdochter van Rogier van Haren, heer van Biecht. Biecht kennen we nu als het Limburgse dorp Obbicht. Philips’ zoon Rogier erft Biecht, maar hij overlijdt al in 1405, waarna zijn zuster Margriet vrouwe van Biecht wordt. Margriet, de echtgenote van Geerling Cnode, hertrouwde na de dood van Geerling Cnode met Walraven van der Delft en zij zijn tot 1429 heer en vrouwe van Biecht. In dat jaar draagt zij een deel van Biecht over aan haar broer Philips van Geldrop en een ander deel aan haar schoonzoon Jan van de Donck. Jan van de Donck was gehuwd met Henrica, een dochter van Geerling Cnode en Margriet.

C:\Users\Jan\Documents\Duitse Orde goederen\ten hove erp\800px-Obbichtkasteel.jpg

Kasteel van Obbicht (Wikimedia)

In de Geschiedenis van de heerlijkheid Obbicht lezen we[29]: “… Johan van der Donck, in 1429, krachtens huwelijksvoorwaarden met Jungfrauen Heinrick Geirlicks Kuneiden tochter …”. In een recenter artikel noemt Flokstra de echtgenote van Johan “Henrica ten Have, dochter van Gerlach Knaeiden ten Have en Margriet van Geldrop[30]. Iets later wordt het leenverhef van Biecht voor de leenhof van Gelre vermeld: “Henrica ten Have, huijsfrou Jans van der Donck, ontfing die Heerlickheijdt van Biecht anno 1431”. Men weet niet goed raad met de afkomst van de vrouw van Johan van de Donck. In Heinrick Geirlicks Kuneiden tochter en in Henrica Ten Have, dochter van Gerlach Knaeiden ten Have herkennen we Henrica, de dochter van Geerling Cnode, de eigenaar van het goed Ten Hove in Erp. Jonkvrouw Henrica werd kennelijk destijds ook aangeduid met de naam Ten Have of Ten Hove. Ook vader Geerling zien we wel eens met die toenaam aangeduid. Het geeft aan dat Geerling niet alleen eigenaar was, maar ook ter plekke woonde. Zijn weduwe met haar tweede man woonde er nog in 1428. Dat blijkt uit een Bossche schepenakte waarin Henrica en Jutta, de twee dochters van Geerling Cnode, aangeven dat de roerende goederen uit het huis genaamd “tHuys ten Hoeve” in Erp na de dood van Margriet van Walraven vander Delft zullen zijn.[31] Geen van de erfgenamen van Geerling zal dus op Ten Hove zijn gaan wonen.

Dochter Henrica huwde met Johan van de Donck, de zoon van Claas van de Donck, heer van Sevenum en eigenaar van het huis Ter Donck in die plaats. Jan van de Donck werd door dit huwelijk de nieuwe eigenaar van Ten Hove. Van hem is ook vermeld dat hij daarnaast een derde deel van de grove en smalle tiende en het patronaatsrecht van Erp in bezit had. Het echtpaar had drie kinderen. Zoon Geerling van de Donck werd domheer in Utrecht. Zoon Claas erft het goed Ten Hove. Dochter Mechteld van de Donck, ontvangt bij haar huwelijk met jonker Art van Ooij, heer van Ubbergen, het bezit in de tiende en het patronaatsrecht van Erp. Daar stond tegenover dat zij en haar erfgenamen uit die tiende een jaarlijkse erfrente van drie mud rogge aan de eigenaar van Ten Hove moesten gaan betalen.

C:\Users\Jan\Documents\zegels en wapens\Van der Donck.jpg

Het wapen van de familie Van der Donck, “effen groen en in een zilveren schildhoofd 9 zwarte hermelijnstaartjes, 5-4 gerangschikt” (Rietstap, Armorial General).

C:\Users\Jan\Documents\Duitse Orde goederen\ten hove erp\huis ten donck.png

De familie Van de Donck bezat onder meer het kasteel De Donck in Sevenum. Tekening van Jan de Beijer uit 1738.

“Het vrij adelijke huijs Ter Donck” in Sevenum anno 1729. Uitsnede uit de ‘Geometrike Delineatie van de Heerlicheit Zevenum’, door Thomas Harick, Landesarchiv Nordrhein Westfalen, Abteilung Rheinland, RW Karten nr 328.

Hendrik van de Donck, zoon van Claas, is de volgende eigenaar van Ten Hove in Erp. Hij is ook heer van Obbicht en Sevenum. Na zijn dood gaat Obbicht naar dochter Anna, gehuwd met Willem van Vlodrop. Dochter Johanna erft met haar man Reinart van Vlatten de heerlijkheid Sevenum en het goed Ten Hove. Zoon Johan van Vlatten, ambtman van de Duitse stad Düren, is de persoon die het goed Ten Hove in Erp in 1594 belooft aan de Commanderij Gemert van de Duitse Orde.

Overzicht van eigenaren van het goed Ten Hove vanaf ridder Willem van Den Bosch

Eigenaar van Ten Hove

Wijze van verwerving

Periode

1

Ridder Willem van Den Bosch

uit erfenis van de familie Cnode

ca 1320 – 1344

2

Geerling Cnode alias Goede Geerling

erfgenaam van Willem van Den Bosch

1344 – <1368

3

Hendrik Cnode

zoon van Geerling

<1368-ca 1409

4

Geerling Cnode

zoon van Hendrik

ca 1409 – ca 1420

5

Margriet van Geldrop

weduwe van Geerling

Ca 1420 – 1429

6

Henrica Cnode, vrouw van Johan van de Donck

dochter van Geerling en Margriet

1429 – <1442

7

Johan van de Donck

weduwnaar van Henrica

<1442 – 1481

8

Claas van de Donck

zoon van Jan en Henrica

1481 – ca 1517

9

Hendrik van de Donck

zoon van Claas

ca 1517 – 1542

10

Johanna van de Donck, vrouw van Reinart van Vlatten

dochter van Hendrik

1542 – 1571

11

Johan van Vlatten

zoon van Reinart en Johanna

1571 – 1611

12

Commanderij Gemert van de Duitse Orde

verwerving van Johan van Vlatten en diens kinderen

1611 – 1794

De verwerving door de Commanderij Gemert

Godert van Aer, commandeur van Gemert van 1570 tot 1598, heeft het bezit van de Commanderij Gemert van de Duitse Orde uitgebreid door diverse aankopen. Eén van zijn acties betrof de verwerving van het goed Ten Hove in Erp in 1594. Het gaat daarbij om drie verschillende soorten transacties. De eerste betreft de eigenlijke verwerving van het goed, de tweede is de aankoop van percelen grond in de nabijheid van Ten Hove en de derde serie transacties bestond uit het afkopen van erfpachten, die als last aan de hoeve waren verbonden.

Het goed Ten Hove in Erp werd door Godert van Aer geruild tegen de inkomsten uit de tiende van de Heitrak in Deurne.[32] De Commanderij had die tienden in bezit en met Johan van Vlatten, de eigenaar van Ten Hove, werd afgesproken om die goederen onderling te ruilen. Dat moet voor beide partijen aantrekkelijk geweest zijn. Johan van Vlatten was al eigenaar van de hoeve op de Heitrak en kreeg zo ook de bijbehorende tienden in bezit. Omdat het ging om goederen in het hertogdom Brabant (Deurne en Erp) vroeg Godert toestemming voor die ruil aan Philips II, koning van Spanje, in zijn hoedanigheid van hertog van Brabant. Op 14 april 1594 kwam die toestemming tot stand. Kennelijk was de afspraak dat Johan van Vlatten nog zolang hij zou leven eigenaar zou blijven, want pas 17 jaar later, na zijn dood, werd er daadwerkelijk geruild. Godert van Aer was inmiddels opgevolgd door commandeur Hendrik van Holtrop. Op 2 maart 1611 werd voor schepenen van Den Bosch een oorkonde opgemaakt over de ruil tussen Hendrik van Holtrop en “Joncker Johan van Nieuwekercken genaemt Nivenheim als wittich man ende momboir soo hij verclaerde, van joncfrouwe Heilwich van Vlatten sijne huijsfrouw dochtere wijlen Jonker Johans van Vlatten, erbschenck (als hij leefden) der furstendomps Gulick ende Amptman tot Dueren ende Norvenich, zon wijlen joncker Reijnalt van Vlatten ende jonckvrouwe Johanna van der Donck”. Jonker van Nieuwekercken trad hier op namens alle kinderen van Johan van Vlatten.

De aangekochte hoeve wordt uitgebreid door de aankoop van twee aangrenzende percelen, die in bezit waren van andere particulieren. Het eerste is een beemd genoemd de Nieuwenbeemd in Erp gelegen tussen de hoeve Ten Hove van jonker Henric van de Donck en de Erpse watermolen. Deze beemd behoorde tot kort voor 1400 tot de gemeynt van Veghel. Hij werd aangekocht op 17-3-1595 van Eemke, de weduwe van Arnt Henrick van Zomeren.[33]

Het tweede perceel betreft een afgerond vierkant of bijna rond stukje van de gemeynt van Erp, genaamd het Perdtskerkhof, gelegen bij de hoeve van de commandeur.[34] Het werd gekocht van de gezworenen van Erp, die daarvoor toestemming hadden van de schepenen, de belangrijkste notabelen, de Heilige Geest meesters en de kerkmeesters van Erp.

De Hoofsche Hoeve van de Duitse Orde geprojecteerd op de kadasterkaart van 1832. Groen is weiland, oranje is akkerland. Links tussen twee percelen van de Duitse Orde ligt in 1832 nog de watermolen van Erp. In de weilanden is het nagenoeg ronde ‘eiland’ met gebouwen erop ingetekend, zoals dat voorkomt op de kaart uit het Duits Ordens archief. De los van Ten Hove aangekochte percelen zijn 1: Nieuwenbeemd, 2 Perdtskerkhof.

Het afkopen van de erfpachten

Aan het goed Ten Hove was een aantal lasten verbonden, die door de eigenaar van de hoeve jaarlijks betaald moest worden. Een van de eigenaren, Hendrik Cnode (nr 3 in de lijst van eigenaars hierboven), had samen met zijn zoon een aantal erfpachten gevestigd.

De erfpacht van 24½ mud rogge jaarlijks

De eerste betreft een erfpacht van 24½ mud rogge die op 26-7-1387 als erfdeel wordt gegeven aan Aleid, dochter van Hendrik Cnode, bij haar huwelijk met Boudewijn van Tychelt.[35] Aleid erft dus niet een deel van de hoeve, maar aan haar en haar man wordt beloofd, dat ze jaarlijks 24½ mud rogge krijgen op het feest van Maria Lichtmis. Deze pacht is erfelijk en dat wil zeggen dat later hun erfgenamen recht hebben op die pacht. Bovendien wordt het beschouwd al een eigenstandig bezit, dat niet alleen erfelijk is, maar bovendien verkocht kan worden. Het echtpaar Boudewijn van Tychelt en Aleid Cnode krijgt twee kinderen, Gerard en Geerling, en dit tweetal verkoopt die erfpacht in 1422 aan Marie, de weduwe van Gijsbert van Doorn.[36] Na de dood van Marie wordt de erfpacht verdeeld onder haar drie dochters. Dochter Gijsberta van Doorn krijgt van de totale erfpacht ruim de helft: 12½ mud rogge. Dat deel komt terecht bij haar kleinkinderen Bartholomeus en Petra Spierinc, die dat bezit in 1477 verkopen aan het Geertrui klooster in Den Bosch. Judocus Coolen, de toenmalige rentmeester van de Commanderij Gemert, koopt op zijn beurt in 1594 die erfpacht van 12½ mud rogge van het Geertruiklooster.[37] Formeel zou de Commanderij Gemert de erfpacht voortaan aan zichzelf moeten betalen. In de praktijk betekent het dat de erfpacht komt te vervallen. In feite heeft de Commanderij de erfpacht afgekocht.

Dat doet zij ook met een erfpacht van 4 mud rogge, die ook in het bezit was van het Geertruiklooster. Het klooster kocht die jaarlijkse 4 mud rogge in 1544 van Goyart, zoon van Roelof van Eyck, kasteelheer van Blaarthem en heer van Zeelst. Bij die transactie van 1544 wordt expliciet vermeld dat de erfpacht een deel was van de oorspronkelijke 24½ mud rogge die Henric Cnode gegeven had aan Boudewijn van Tychelt.[38] Deze 4 mud rogge moet dus een deel zijn van de resterende 12 mud rogge, die bij Luijtgard en Liesbeth, de andere twee dochters van Gijsbert van Doorn, terecht moeten zijn gekomen. Omdat beide vrouwen betovergrootmoeder zijn van Goyart van Eyck is niet te achterhalen hoe een en ander is verlopen. Bovendien zijn we nog altijd een erfpacht van 8 mud rogge ‘kwijt’.

Schema van de vererving van (een deel van) de erfpacht van 24½ mus rogge uit Ten Hove.

De overige erfpachten

Hendrik Cnode verkocht samen met zijn zoon Geerling in 1391 twee erfpachten van 3 en van 4 mud rogge jaarlijks uit het goed Ten Hove in Erp aan Jan, respectievelijk Mechteld, beide kinderen van Gerard Berwout.[39]

Een verkoop van een erfpacht destijds komt goed overeen met wat wij heden ten dage het opnemen van een hypotheek zouden noemen. De verkoper van de erfpacht krijgt een geldbedrag ineens en daar staat tegenover dat hij in ruil daarvoor jaarlijks een vergoeding betaalt. De erfpachten van 3 en 4 mud rogge kunnen we dus beschouwen als de jaarlijkse rente voor een opgenomen hypotheek. De ‘hypotheek’ die in 1391 werd opgenomen heeft waarschijnlijk een relatie met de overdracht van het vruchtgebruik van de hoeve Ten Hove in hetzelfde jaar aan zoon Geerling Cnode. In 1422 verkoopt Jan Loonman, man van Mechteld Jan Berwout, de erfpacht van 3 mud aan Jan Coman en in 1429 verkoopt Rutger van Geldrop, man van Mechteld Gerard Berwout de erfpacht van 4 mud rogge aan Willem Borman.[40] We komen de twee erfpachten na 1429 niet meer tegen en dat kan betekenen dat ze mogelijk zijn afgekocht, oftewel dat de hypotheek is afgelost.

Een volgende erfpacht, deze keer van drie mud rogge, uit het goed Ten Hove wordt verkocht door Geerling Cnode, zoon van Hendrik, in 1405 aan Peter Pels. Zijn kleindochter Heilwich, dochter van Aart Peter Pels, krijgt in 1450 de erfpacht van 3 mud rogge mee, als zij haar intrede doet in het Geertruiklooster van Den Bosch. Judocus Coolen koopt in opdracht van de Commanderij Gemert ook die erfpacht af in 1594.[41]

Op de kadasterkaart van Erp in 1832 zijn de percelen die dan eigendom zijn van de domeinen met bruin omrand (HistorischeGeografieBrabant.nl).

De rente uit de tiende van Opijnen

Een laatste kwestie bij de verwerving van Ten Hove door de Commanderij Gemert betrof een akkoord over de erfrente van drie mud rogge uit het derde deel van de tiende van Erp. Arnt Peter Laurens Lucas was de laatste pachter van Johan van Vlatten voor het goed Ten Hove. Hij beschouwde die rente als zijn privé eigendom, terwijl ze behoorde tot de hoeve zelf. Op 30 juni 1593 werd de onenigheid hierover geregeld tussen hem en de commanderij als nieuwe eigenaar van Ten Hove. De commandeur beloofde de pachter 100 goudgulden als compensatie en daarmee werd de Duitse Orde eigenaar van de erfrente.[42] Die inkomsten werden in het commanderij archief aangeduid als een rente uit de tiende van Opijnen. Die naam zal ontleend zijn aan het feit dat Aart de Cock van Opijnen, een kleinzoon en erfgenaam van Aart van Ooij, eigenaar was van de tienden in de periode 1552-1566.[43] Een nog latere erfgenaam, baron Johan Arnold van Leerodt, heer van Etzweiler en Born, betaalde in de periode 1700-1725 aan de commanderij jaarlijks die drie mud rogge uit de tienden van Opijnen.[44]

Nog bestaande lasten

Behalve het goed Ten Hove zelf en een tweetal aanpalende percelen heeft de Commanderij Gemert op deze manier een aantal jaarlijkse lasten die op het goed Ten Hove drukten, afgekocht. Maar dat lukte niet voor alle lasten. Natuurlijk moest de Duitse Orde net als andere grondeigenaren dorpslasten betalen in de vorm van verponding en de gewoonlijke gebuurcijns. Daarnaast was de Commanderij Gemert in de 18de eeuw nog jaarlijks renten of cijnsen verschuldigd onder andere aan het Geefhuis in ’s-Hertogenbosch. Bovendien blijkt uit een 18de-eeuws overzicht dat er ook nog roggelasten betaald moesten worden. Dat zijn oude lasten, die toen niet meer in natura werden geleverd. De lasten werden omgerekend in geldbedragen. Die oude lasten waren samen 76½ vat rogge jaarlijks en dat is omgerekend 4¾ mud rogge (1 mud is 16 vat). Of deze lasten deel uitmaakten van de hierboven genoemde erfpachten, die we ‘kwijt’ waren is vooralsnog onduidelijk. De oude lasten kunnen al eerder door anderen zijn afgekocht.

Lasten die de Duitse Orde in de 18de eeuw moet betalen uit de Hoefsche Hoeve te Erp[45]

Aan verponding

fl 121-1-2

Aan de erven van wijlen P van Rhijn te S’Bosch eenen roggenpacht van 42½ vat, berekend volgens peg à 21½ st per vat Peelschen, maakt

fl 45-12-12

Item aan de wed. F Luijks te S’Bosch wegens eenen jaerlijkschen erfpacht van 32 vaten rog, berekend tegens voorn peg

fl 34-8-0

Item aan den Armen van Erp 2 vaten rog

fl 2-3-0

Item aan de gemeente van Erp eenen gebuur chijns van 8 stuivers

fl 0-8-0

Item aan B van den Werk eenen St Andries chijns van

fl 0-2-0

Item aan het Geefhuis te S’Bosch eenen jaarl rente van

fl 18-0-0

Totale lasten

fl 221-14-14


Er blijken nog steeds veel lasten op de oude hoeve te drukken. Ook in een aantekening over de verpachting van de Hoofsche Hoeve in 1700 aan Laurens Jan Aarts werd opgemerkt dat de hoeve zwaar belast was en dat daarom de pacht werd verlaagd tot 14 mud rogge.[46] De pachter moest kennelijk, naast het pachtbedrag, ook deze lasten betalen. Het pachtbedrag werd soms verlaagd na een slechte oogst of bijvoorbeeld na noodweer, zoals op 30 juli 1719. Op verzoek van de pachters Jacob van Deursen en Gerit Gerit Thielemans werd door de schepenen van Erp vastgesteld dat er forse schade was aan de boekweit ten gevolge van flinke hagelbuien.[47]

Vanaf 1725 was Lammert Thielemans de pachter voor 14 mudden en 9 vat rogge à 20 stuiver en 9 mudden en 10 vat boekweit à 14 stuiver. In geld omgerekend was dat totaal 100 gulden. Dit pachtbedrag bleef gehandhaafd en Lammert Thielemans bleef de pachter, gevolgd door zijn weduwe en daarna, vanaf 1772, zijn zoon Hendrik.[48]

Beschrijving Hoofsche Hoeve in een register van de Commanderij Gemert van 1787.


In een intern advies binnen de Commanderij Gemert uit het jaar 1787 werd het gehele bezit in Erp omschreven als een welgelegen hoeve bestaande uit “eene heele wel gemaakde bouwagie ende 122 loopens 21roede weiwaas van den besten aart en vrij zoo goet als aan de Maas en Rijn, gelegen aan de rivier d’Aa ende 67 loepens 18 roeden goede landen, te samen 189 loopens 39 roeden. Waardig ider loopens 5 guldens, dus f 945”. De jaarlijkse lasten voor de Commanderij waren inmiddels gedaald tot iets meer dan 197 gulden, maar de conclusie was dat de ‘schoene hoeve’ weinig opbracht en dat een publieke verpachting beslist meer zou opleveren. In 1789 werd de hoeve opnieuw verpacht, maar dan niet voor f 100,-, maar voor f 500,- gulden.[49]

Lasten van de Duitse Orde in 1787 van de Hoofsche Hoeve te Erp

Aan verponding en andere dorpslasten

f 121-1-0

Aan Peter van Rhijn 42½ vat

f 42-10-0

Aan Joffr. Vermeulen 32 vat

f 32-0-0

Aan de H. Geest 2 vat

f 2-0-0

Totaal

f 197-10-0

De overige lasten uit de eerdere 18de eeuwse lijst werden in 1787 niet meer vermeld

Tot slot

In 1793 had de Commanderij Gemert in Erp 19 percelen grond in bezit volgens opgave van de Erpse schepenen, die dat bezit in opdracht van de Raad van State moesten taxeren. De Commanderij had toen al meerdere percelen aan particulieren verkocht.[50] In 1794 wordt de Duitse Orde opgeheven en komen haar goederen aan de Franse staat. Ze worden beheerd door de Commissie van Breda. In 1809 worden ze geschonken aan de toenmalige koning van Holland.[51] Uiteindelijk komen ze terecht bij de Nederlandse staat en worden beheerd door de domeinen. Op de kadasterkaarten van 1832 staan de domeinen als eigenaar geregistreerd.

Bijlage

Transcriptie van de taxatie van de goederen van de Commanderij Gemert in Erp van 8-8-1760

Archiefstuk BHIC toegang 7690 schepenprotocollen Erp, inventarisnummer 096, folio 106 en volgenden.

Tauxatie van alle soodaenige goederen, het regt der collaterale successie subject, gelegen onder Erp competerende aende Commanderije van Gemert welke tauxatie geschiet ingevolge en tot voldoening van de publicatie van Haar Edele Hoogmogende Heeren Raeden van Staten der Vereenigde Nederlanden van dato 21 maart 1760.

No 1 Eerstelijk eene hoeve bestaende in huys hoff etc groot ontrent twee loopensaat geleegen rontomme in de weijde van voorsz hoeve waardig bevonden ende getauxeert op veertien hondert gulden

2 Den grooten acker vanden beemt tot den molen, groot met de groese 36 loop elf roeden, deen zijde de gemeene straet, dander zijde de riviere d’Aa, deen eijnde de watermolen, dander eijnde op de voorsz hoefke wijde getauxeert op een duijsent gulden

3 Item eenen acker genaamt het Cleijn Heufken, groot een loop vier roeden, deen zijde Gerard vanden Berg, dander zijde de gemeene straet, waardig bevonden ende getauxeert op vijff en veertig gulden

4 Item een perceel land int Groot Heufken met de kanten tesamen groot twee loop agtentwintig roeden, deen zijde de gemeene straet, dander zijde de Commanderije, deen eijnd de gemeene straet, dander eijnd Tony Dilissen hoff, getauxeert op hondert gulden

5 Item een perceel land genaamt aende Santstraet groot vijff loop negenenveertig roeden, deen zijde Tony Goorts cum suis, dander zijde Jan vanden Tillard, deen eijnde de gemeene straat, dander eijnde Hendrik Jan Claassen cum suis, waerdig bevonden hondert gulden

6 Item land opt Hoog aent Doornhecken beneffens de weg genaamt Geer groot drieendartig roeden met een zijde Tony Goorts, dander zijde den weg, deen eijnd de gemeene straat, waerdig bevonden sestien gulden

7 Item den Voorsten Warand acker inden hoek en groes, groot drie loopensate vijff roeden, deen zijde Jan Nelis Gerits, dander zijde de Commanderije, waerdig bevonden en getauxeert op hondert en veertig gulden

8 Item den Agtersten Warandacker met de groese. Groot twee loop 48 roeden, bijde de zijden Peter Jan Gerits en bijde de eijnden de Commanderije, waerdig bevonden en getauxeert op hondert dartig gulden

9 Item nog land aen Bergeijnd neffens de Streebraecken deen zijde en een eijnd de gemeente, dander zijde Hendrik Smits, groot vier loop 37 roeden getauxeert op hondert gulden.

10 Item nog den acker aen den molen loopende den weg daer door, groot een loop 27 roeden , deen zijde Hendrik Spaan, dander zijde Tonij Goorts, deen eijnd de gemeente, dander eijnd Jan Brugmans getauxeert op vijffentwintig gulden

11 Item eenen beemt in Zonnendonk groot ses loop twee roeden rijdende teegens Delis Jan Delisse getauxeert op hondert vijffentwintig gulden

12 Item den Molenbeemt groot vierentwintig loop dartig roeden, deen zijde de Muldersacker voorsz rontomme d’Aa getauxeert op duijsent gulden

13 Item nog den beemt genaamt den Middelbos, groot elff loop 18 roeden, deen zijde d’Aa, dander zijde en bijde de eijnden de Commanderije getauxeert op ses honderet vijkfftig gulden

14 Item nog de weijde tussent huys en den acker, groot thien loop en vijfftien roeden, rontsomme de Commanderije en Aa geleegen getauxeert op twee hondert vijfftig gulden

15 Item nog het eeusel rontsomme den hoff uijtschietende op d’Aa groot elff loop 34 roeden getauxeert op twee hondert vijfftig gulden

16 Item de Roost bij het huijs groot drie loop 17 roeden deen zijde en een eijnd Hendrik Spaan en voorts de Commanderije getauxeert op hondert gulden

17 Item Duijkkens beemt groot elff loop twee roeden rontsomme de Commanderije getauxeert op vijff hondert gulden

18 Item beemt agter Duijkkens beemt groot agt loop rontsomme de Commanderije, getauxeert op vijff hondert gulden

19 Item het beemtje tussent Aa en den Molendijk groot 33 roeden deen zijde de Aa dander zijde en een eijnd de gemeente dander eijnd Maria Jacobs van Deursen getauxeert op veertig gulden

20 Item land voor de wintmoolen neffens Tonij Dielissen groot sevenenveertig roeden voorts rontsomme Adriaen vanden Berg, getauxeert op vijfftien gulden

21

Item land voor de wintmolen aent venneke groot twee loop 28 roeden en een halve, deen zijde Dirk Donkers, dander zijde Adriaen vanden Berg, getauxeert op vijfftig gulden

22 Item inden Nieuwen Beemt een loop 41 roeden, werdende gehooijt met meer andere uijtschietende op de Wolfsmeer en d’Aa getauxeert op hondert veertig gulden

Somma belopen dese voorenstaande perceelen ses duijsent ses hondert sesentzeventig gulden

Zijnde dese hoeve en landen speciaal belast met agtien gulden aent Gast off Weeshuys te s’Bosch in capitaal vierhondert vijftig gulden

Item alnog belast met agt entsestig vaeten rogge Peelse mate aen Juffr Cornelia Vermeulen cum suo in capitaal duijsent vijf hondert zeeventhien guldens 17 stvrs

Item twee vaeten rogge jaerlijks aen armen alhier tot Erp in capitaal vierenveertig gulden twaalf stvrs veertien penn

Item aen Hendrik van Beugen tweeenveertig vaten rog jaarlijks Peelse mate, in capitaal 937-9-15

Item aent comtoir der domainen jaarlijks eenen chijns van twee glds in capitaal fl 50-0-0

Item vijff stvs chijns aende gebuuren van Erp in capitaal 6-5-0

Alnog twee stvrs jaarl St Andries boek te Erp in capitaal 2-18-0

Totaal 3008-14-15

Dese afgetrocken en rest f 3667-5-3

23 Den Baeckelsen beemt in Hongerdonk alhier groot drie en twintig loop en elff roeden, deen zijde d’Aa dander zijde de gemeente, deen eijnd Maria Jacobs van Deursen, waerdig bevonden en getauxeert op twaelf hondert gulden

24 Item eenen pagt van drie Peelse mudden rogge jaarlijks bij de Heer Grave van Leerodt verschult uyt onderpanden genaamt de Opinie thiend tot Erp geleegen in capitaal 803-11-6

Somma totalis vijffduysent seshondert seventig gulden, sestien stvrs, negen penn. D: 5670-16-9

Aldus deden tauxatie ten overstaen van de Heer en Meester Antonij Jan de Vlieger, als daer toe speciaal geauthoriseert bij resolutie van Haer Ed: M: de Heere Raeden van Staen der Vereenigde Nederlanden de dato 21 maart 1760

Wijders verclaeren wij Hendrik Van Roosmalen, president en gecommitteerde officier J v.d. Werk, Francis van Berkel , Willem Roeffen en Aart vander Meulen, schepenen in Erp mitsgaders Benjamin de Jong secretaris, op den eedt int aanvangen van onse respective ampten gepresteert deese tauxatie in alle opregtheijd en na behoorlijk ondersoek gedaen te hebben wel specialijk daer inne stiptelijk te hebben agtervolgt het elfde en 14 arthikel van de ordonnantie opt middel van de collaterale successie ge eimeneert in dato 24 december 1695

Actum Erp den agtsten augustus seventhien sestig

(ondertekend door Hendrik Van Roosmalen, J vd Werk, Francis van Berkel , Willem Roeffen ; Aart vander Meulen verklaart niet te kunnen schrijven; Benjamin de Jong secretaris)

  1. H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I De Meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), ’s-Gravenhage 1979. Oorkonde nummer 660.

  2. Camps, oorkonde nummer 660.

  3. Martin W.J. de Bruijn, Cnodingen en Dicbieringen, de bezitters van grote huizen in de stad ’s-Hertogenbosch en hun entourage. Deel I Het geslacht Van Den Bosch, (intern rapport 314). In deze publicatie zijn onder meer alle testamenten en codicillen van ridder Willem van Den Bosch opgenomen, ook in Nederlandse vertaling; Mechelien Spierings, Heer Willem van Den Bosch, ridder, De Kleine Meijerij, Jaargang 1977 (XXVIII) nr. 2, pp. 17-22.

  4. Voor publicaties over de Van Hornes zie: http://www.showeert.nl/P032_de_hornes_als_graven_van_.html. Hans Vogels stuurde me de volgende aanvulling: Recent onderzoek maakt aannemelijk dat de grootmoeder van Willem van den Bosch een dochter was van het echtpaar Gerlach van Horne en Gertrudis (Camps , Oorkonde nummer 484; zie ook: https://groups.io/g/MiddeleeuwseGenealogie/message/14622 en /15630), waarbij we deze Gerlach mogen zien als een vóór 1264 overleden maar gehuwde zoon van heer Willem I van Horne uit diens eerste huwelijk. Gerlach liet uit zijn huwelijk slechts dochters na. Deze veronderstelling kan gemakkelijk heraldisch onderbouwd worden. Gerlach zal als beoogde opvolger van zijn vader, tijdens zijn leven het vaderlijke wapen gebroken hebben met een barensteel, het wapenbeeld dat we ook zien bij zijn Cnode-nakomelingen. Het zonder zonen overlijden van Gerlach zorgde ervoor dat de heerlijkheid Horne en Altena vererfde op zijn oudste halfbroer Willem II uit het tweede huwelijk van vader Willem I. Altena was een Kleefs zwaardleen dat slechts van vader op zoon vererfd mocht worden. Dit gegeven verklaard ook waarom neefje Willem (III) van Horne, de oudste zoon van Willem II, in 1277 een wapen voerde met 9 hoorns. Het normaal te verwachten familiewapen met een barensteel was in die tijd nog ‘bezet’ door de nog levende kinderen van Gerlach van Horne. Het gegeven dat Willem III van Horne gedurende zijn leven meerdere wapenzegels gebruikte was voor Klaversma enige tijd aanleiding tot verwarring. Tot zover Hans Vogels.

  5. A.P.M. Meuwese, Erp, gemeente en parochie, 1955.

  6. Gerard Barten, Het Hof en de Hoefse Hoeve, Erthepe, juli 1982, blz. 12-17.

  7. Wim Cornelissen, Een kasteel en een koningshof deel I, Erthepe, oktober 1982, blz. 1-12.

  8. De Bruijn, Cnodingen en Dicbieringen; voor de familierelaties is gebruik gemaakt van onderzoek naar de families Rover en Cnode door Hans Vogels.

  9. Dit schema geeft de meest waarschijnlijke familierelaties aan, opgesteld aan de hand van de meest recente onderzoeksgegevens van Hans Vogels. Hans maakt daarbij de opmerking dat er voor de periode tot 1300 weinig informatie voorhanden is, veel onduidelijk is en veel ook afhankelijk is van de manier waarop de beschikbare feiten belicht worden.

  10. Camps, oorkondenboek nummer 660

  11. Bossche Protocollen (BP) 1177 f 53, dd 17-06-1383.

  12. Martien van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen, circa 1200-1832, dissertatie, bijlage 6, heerlijkheid Erp.

  13. BP 1177 f 53 dd. 17-06-1383; 1177 f 230 dd.28-03-1386; 1177 f 229v dd. 21-03-1386; 1177 f 324v dd. 08-11-1386; 1178 f 046v dd. 23-07-1388; 1181 p 517 dd. 10-10-1399; 1183 f329v en 330; 1190 f195v dd 16-6-1417; zie ook: Bossche Protocol, akten m.b.t. Erp, 1367-1400, transcripties van S. Ketelaars, verzameld door Johan van der Elsen, collectie heemkundekring Erthepe.

  14. BP 1175 f243 dd 30-1-1371; 1180 f376; 1182 f30; 1183 f329v en 330.

  15. BP 1175 f 115v en f 116.

  16. BP 1199 f85v.

  17. BHIC, toegang 2139, Stukken afkomstig van de pastoor van de Sint-Petruskerk in Vught, 1473-1784, inventarisnummer 8.

  18. Wim Cöp, Het patronaatsrecht en het pastoorsbeneficie van de parochiekerk Erp van de veertiende tot de zeventiende eeuw, Noordbrabants Historisch Jaarboek deel 36, 2019; Zie ook BP 1229 f152v, 1186 f188 dd 24-6-1409.

  19. Cöp, patronaatsrecht, 2019.

  20. Zie het familieschema van de families Cnode en Rover, gebaseerd op onderzoeksgegevens van Hans Vogels.

  21. De getuigenverklaringen zijn opgenomen in een tweetal oorkonden in AKDOG 840.

  22. De Bruijn, Cnodingen en Dicbieringen.

  23. Cornelissen, een kasteel; Origineel in BHIC, archief Dorpsbestuur Sint-Oedenrode, nr 114.

  24. BHIC, toegang 272 Archief Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert (AKDOG) inv. nr. 848 dd 2-3-1611.

  25. AKDOG inv. nr. 627_04.

  26. Archeologische werkgroep Erthepe, Verslag waarneming Boterweg 33 Erp, 27 nov. 2013 (met dank aan Marius Strijbosch).

  27. BP 1175 f 043v; 1178 f 194v; 1179 f96; 1182 f490

  28. AKDOG 841 regest 80; BP 1179 f96v dd 03-09-1391.

  29. De gegevens over de familie Van der Donck zijn voornamelijk ontleend aan J.L. Meuleners, Geschiedenis van de heerlijkheid en heeren van Obbicht en Papenhoven, voornamelijk van jonker Filips van Bentinck; een bijdrage tot de geschiedenis van het Overkwartier van Gelderland, Roermond 1883.

  30. M. Flokstra, Het Huis De Donck te Sevenum in de Middeleeuwen tot 1545. In: Flokstra, M., e.a. Spinninghe, Geschied- en heemkundige opstellen over Sevenum, Sevenum, 1990, p. 13-28.

  31. BP 1198 f289v dd mei 1428

  32. AKDOG inv. nr. 848 bevat drie stukken over de verwerving van Ten Hove door de Duitse Orde.

  33. AKDOG 2, los vel voorin dd. 17-3-1595, het is een afschrift van AKDOG 849.

  34. AKDOG 847 dd 12-10-1595. … een vyer cantych oft bijcans rondt stuxken oft horxken van onsser gemijnte genampt den perdts kerckhoff gelegen inder parochie van Erp omtrent ende bij der hoeffven genampt hoeff den heeren commandeuren…

  35. BP 1192 f547 dd 29-8-1422; 1193 f51 dd 17-2-1422

  36. AKDOG 841 regest 198, dd 29-8-1422

  37. AKDOG 2, f 2-2v, afschrift van AKDOG 841 regest 378 dd 11-10-1477

  38. AKDOG 2, f 2v -3, dd. 7-7-1594 afschrift van AKDOG 842

  39. BP 1178 f 194v dd 05-09-1391 (2 akten)

  40. BP 1192 f74v dd 17-2-1422; BP 1199 f85v dd 28-7-1429

  41. BP 1184 f190 dd 2-4-1405; AKDOG 845 dd 16-3-1594

  42. AKDOG 846

  43. Cöp, patronaatsrecht, 2019.

  44. AKDOG 1056 folio 12 en AKDOG 1058 folio 27

  45. BHIC, Archief Commissie van Breda inv. nr. 457; in de schepenprotocollen van Erp worden ook personen vermeld die een erfpacht uit de Hoofsche Hoeve beuren.

  46. AKDOG 1056, folio 7

  47. BHIC, toegang 7690 schepenbank Erp, akten van 7 en van 8 augustus 1719

  48. AKDOG 1058 vanaf folio 18 en AKDOG 1067 folio 9

  49. AKDOG 626, Ampele memorie over de pagthoven

  50. BHIC, toegang 7690, Schepenbank Erp, akten van 17-9-1727, 8-8-1760, 11-10-1793.

  51. BHIC, toegang 7690, Schepenprotocollen Erp inv nr 66, dd 23-10-1807.

    Met dank aan Martien van Asseldonk, Karel Leenders en Hans Vogels voor hun reacties op eerdere versies van dit artikel.